Paul Claes. Poëtica. ABC van de dichtkunst. PoëzieCentrum, 2025



Poëtica's dienen te beginnen met de constatering dat er al enige tijd geen poëtica meer is verschenen, geen overzichtswerk over vorm en betekenis van poëzie. In 1993 opende W. Bronzwaer zijn Lessen in lyriek met de constatering dat er sinds vlak na de Tweede Wereldoorlog geen poëtica's meer waren verschenen. Nu is het weer ruim 30 jaar later en publiceert Paul Claes zíj́n Poëtica. ABC van de dichtkunst.

Paul Claes is misschien wel de enige in het Nederlandse taalgebied die dat kan, met zijn ontstellende belezenheid, niet alleen in de poëzie van zo'n beetje de hele westerse traditie, maar ook in wat er allemaal in de afgelopen decennia over het onderwerp is geschreven. Bronzwaer schreef dat hij gebruik maakte "van modernere theorieën en inzichten dan de genoemde auteurs ter beschikking stonden", maar hem stond het werk van Jonathan Culler, Yra van Dijk, Nigel Fabb, Don Patterson niet ter beschikking. Van Culler neemt Claes bijvoorbeeld het idee dat lyriek uit bijzondere taaldaden bestaat: niet uit zakelijke mededelingen, of oproepen tot actie, maar taaldaden die zoals Claes dat noemt 'tussen haakjes' staan. Ze zijn niet rechtstreeks tot de lezer gericht. (Tegelijkertijd kunnen ze natuurlijk wel indirect tot effect hebben dat de lezer iets verneemt over de wereld of zich genoodzaak voelt in actie te komen.) Van Fabb neemt hij het idee dat hét definiërende vormkenmerk van de 'regel' is – het feit dat de taal in gedichten niet alleen georganiseerd is in lettergrepen, woorden en zinnnen, maar ook in eenheden die er in de gesproken taal niet zijn, versregels.

Wegstervende galm

Als het gaat om de besproken gedichten zelf, is Claes overigens niet heel duidelijk de eenentwintigste eeuw ingestapt. Hij zegt er af en toe iets over, maar altijd in algemene zin en zonder voorbeelden, en niet erg positief: "Hedendaagse poëzie [...] schokt met gruwel, creëert een surreële wereld, ontregelt de zintuiglijke waarneming." Dit is overigens niet hoe ik de hedendaagse poëzie in doorsnee ervaar. In plaats daarvan haalt Claes juist veel meer klassieke gedichten aan dan Bronzwaer, ook in andere talen dan het Nederlands, met name het Frans, maar ook het Duits, Engels en de klassieke talen (en een enkele klassieke haiku).

Net als Bronzwaer wilde Claes geen voorschrijvende poëtica maken, een die je uitlegt hoe een goed gedicht in elkaar hoort te zitten, maar een beschrijvende, een die vertelt hoe gedichten in elkaar zitten. Er staan allerlei handige lijstjes in het boek. Situatielyriek: 'afscheidsgedicht, afwijzingsgedicht, begroetingsgedicht, beurtzang, blazoengedicht, briefgedicht, bruiloftsgedicht, dageraadslied,' enz. Procédés om een gedicht te eindigen: 'een sprong in de tijd, een sprong in de ruimte, een foutieve gevolgtrekking, een pakkende zin, een doorslaggevend argument, een wegstervende galm, een anticlimax, een niet-einde'.

Nog mooier zijn illustraties, zoals het 'klankenalfabet' dat klankeffecten illustreert:

  • A: Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren (Karel van de Woestijne, Het Vader-huis)
  • B: Ik ben een blomme en bloeie voor uwe oogen (Guido Gezelle, 'Ego flos')
  • C: Nunc cantu crebro rumpunt arbusta cicadae ('Struiken kraken nu onder herhaald gekras van cicaden', Pseudo-Vergilius, Copa)
  • D: Où le jardin mélodieux se dodeline ('Waarin de welluidende tuin zich laat dodijnen', Paul Verlaine 'La fileuse')
  • (enz.)

Meerdimensionaal

De kern van Claes' boek is een analyse van lagen waaruit een gedicht bestaat. Zo is er de typografische laag – hoe ziet de tekst eruit op de pagina –, de fonische laag (hoe klinkt het), de lexicale laag (wat zegt de woordkeuze), de syntactische laag (wat wordt er gedaan met de zinsbouw), de semantische laag (hoe wordt de tekstsamenhang inhoudelijk bepaald), de referentiële laag (op welke manier verhoudt de tekst zich tot de werkelijkheid buiten het gedicht) en de pragmatische laag (wat wil de tekst bereiken bij de lezer). Al die lagen hebben met elkaar te maken, en wat je op het ene niveau vindt heeft iets te maken met wat er gebeurt op de andere lagen. Helemaal aan het eind van het boek past Claes deze lagenanalyse toe op het Wandrers Nachtlied ('Über alle Gipfeln / ist Ruh') van Goethe.

Die lagentheorie is een manier om de verschillende manieren om naar een gedicht te kijken te onderscheiden en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat we de samenhang zien. Een literaire tekst is – net als trouwens iedere tekst, want alle teksten hebben de genoemde lagen – een meerdimensionaal object. In Poëtica laat iemand met een levenslange ervaring in het kijken naar zulke objecten ons zien hoe het moet.

Reacties