Tim Krabbé. Wij zijn maar wij zijn niet geschift. De schietpartij van Columbine. Amsterdam: Prometheus, 2012

Op het eerste gezicht is Wij zijn maar wij zijn niet geschift een raar boek: een beroemde Nederlandse schrijver van vooral korte novellen schrijft een dikke non-fictiepil over een Amerikaanse moordpartij van 13 jaar geleden. Dat boek bestaat vooral uit zeer nauwkeurige documentatie: wat gebeurde er van minuut tot minuut? Wat kunnen we daar precies van weten? Hoe hebben de moordenaars zich voorbereid? Wat was de nasleep? Maar alles bij elkaar is het een meeslepend boek geworden. En een echte Tim Krabbé.

In de eerste plaats krijg je, zoals bij alle boeken van deze schrijver het gevoel: wat moet het toch heerlijk zijn om Tim Krabbé te zijn en altijd precies te doen wat je wilt. Wanneer je bijvoorbeeld geïnteresseerd bent in schaakpartijen, dan verzamel je die in een boek. En bekruipt de gedachte 'God ja, Columbine — hoe zat dat ook alweer?' je (eerste pagina van dit boek), dan ga je dat allemaal op het internet tot in detail uitzoeken en schrijft daar een heel boek over. Om conventies bekommer je je daarbij niet (ik denk dat bijna iedere schrijver zich gedwongen zou voelen om op zijn minst een keer naar Columbine toe te gaan en dan iets te schrijven over hoe treurig het er uit ziet, of juist hoe het lentezonnetje schijnt; Krabbé niet, die heeft alles van achter zijn computer kunnen doen).

Juist door de droge, rationele manier waarop de schrijver de waanzin benadert, kom je er steeds dichter bij. Bovendien schrijft Krabbé nu eenmaal heel goed: effectief, duidelijk. Alle dagboekteksten, schoolopstellen en andere documenten van de jongens vertaalt hij en dat doet hij razend knap: je hebt geen moment het idee dat je een vertaling zit te lezen, je vraagt je geen seconde af hoe Eric en Dylan een en ander 'in het echt' gezegd zouden hebben.

Mooi is in het algemeen hoe serieus Krabbé de jongens neemt. Niet alleen vertaalt hij heel precies wat ze geschreven hebben, hij leest alle documenten ook zeer nauwkeurig over, nauwkeuriger dan wie dan ook tot nu toe. Op een bijna filologische manier ontdekt hij daardoor in de waanzinnige dagboekaantekeningen van de twee gewelddadige pubers belangrijke aanwijzingen over de manier waarop hun relatie zich ontwikkeld heeft en hoe hun ideeën gaandeweg gegroeid zijn in deze compleet destructieve richting. Hij neemt ze serieus, niet om ze te vergoelijken, dat zeker niet; en niet om ze te demoniseren, dat ook zeker niet; maar om te pogen te begrijpen hoe zoiets verbijsterends echt heeft kunnen gebeuren. Het verhaal is zoals bijna alle moderne verhalen over het vermengen van fantasie en werkelijkheid, behalve dat de werkelijkheid hier verpletterend gewonnen heeft.

Wij zijn is bovendien in alle opzichten een echt boek voor Tim Krabbé: een verhaal over jongens, over de dromen van jongens, over onbereikbare liefde, over het onbegrip dat er tussen mensen is. Naar het eind toe sloeg ik af en toe wat dingen begon over — de verhalen over de navolgers van Eric en Dylan in de afgelopen decennia hoeven van mij niet in dit boek te blijven staan — maar de laatste tien-vijftien bladzijden, waarin Krabbé zijn eigen theorie ontvouwt over hoe de jongens zo ver zijn gekomen dat ze hun macabare fantasieën echt zijn gaan uitleven, zijn magistraal. De ingenieuze interpretatie van hoe waanzin met zijn tweeën kan werken, hoe ieder van de jongens voor zich dit nooit had gedaan — Dylan niet omdat hij nooit op het idee was gekomen, Eric niet omdat hij het nooit had afgemaakt — is overtuigend en snoert tegelijk je keel dicht. Het gevoel dat je altijd hebt als er iets heel ergs gebeurt (had iemand toen op dat moment maar ingegrepen, waarom heeft pa Harris niet dit en waarom heeft die leraar niet dat) daar blijft de lezer na Wij zijn alsnog een tijd mee rondlopen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Jan Oegema, Keizersdrama. Lucebert opnieuw, 2024

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.