Cobi van Baars wordt met ieder boek dat ze schrijft beter. In Vacht! heeft ze haar verhaal volkomen in de hand – van het vreemde begin dat achteraf veelzeggend blijkt te zijn tot en met de ontknoping in de allerlaatste zinnen. Het is een verhaal vol details – ik heb nooit een boek gelezen met zoveel schapen en zoveel paksoi – die overtuigen.
Maar de grootste kracht van Van Baars is haar psychologie. Er gebeurt helemaal niet zoveel in Vacht! maar je leert als lezer wel een paar mensen kennen.
Eline werkt in een klooster temidden van weilanden waar ze archiefwerk doet. Haar collega's houden haar voor een slome en een beetje een rare, en ze weet dat ze haar achter haar rug Knotje noemen, of Komkommer. Je komt er gaandeweg het verhaal achter dat ze misschien niet zo sloom is, maar wel erg op zichzelf en ook een beetje raar. Om te kalmeren kijkt ze op internet naar filmpjes van schaapsherders; en om zichzelf in lastige situaties te redden helpt het als ze heel hard Vacht! denkt.
Eline woont in een huis dat na de scheiding van de vorige bewoners in tweeën is gehakt. Aan de andere kant van de muur woont Jaap. Op een zeker moment beginnen Elines collega's te menen dat Eline misschien wel een relatie heeft met Jaap. Ze laat het zo, maar die situatie voelt natuurlijk onhoudbaar. Dat lijdt allemaal tot de ontknoping die ik hierboven aanduidde, maar die ik hier niet ga benoemen.
Want het gaat uiteindelijk vooral om het dubbelportret dat Van Baars tekent, van aan de ene kant Eline, en aan de andere kant haar oudere, en veel extravertere collega Machteld. Zij is een vijftiger, getrouwd met Mart, ze leest handlijnen en ze benadert al haar collega's met soms misschien wel meer empathie dan ze aankunnen. Ze is degene die Eline allerlei verzonnen ontboezemingen over Jaap ontfutselt. Ze is degene aan wie Eline uiteindelijk als eerste vertelt dat Jaap zelfs geen weet heeft van hun 'relatie'.
Die twee vrouwen worden met allerlei treffende details getekend. Hun karakters dragen het verhaal, terwijl er tegelijkertijd allerlei bijfiguren zijn die ook gaan leven. Reinier bijvoorbeeld, de 'hoofdarchivaris', die zijn eigen onzekerheden overschreeuwt. Of Joke, de eigenlijke directeur van het archief, die zo onzeker is dat je haar nauwelijks ziet.
Bovendien doet de verteller steeds allerlei kleine maar treffende psychologische observaties. Als Eline tijdens een gesprek in ene pauze in het nauw komt, staat er:
Ze keert haar romp naar Joke. ‘Hoe gaat het intussen met jouw kinderen?’ Waarom vergeet ze deze strategie toch altijd? Je moet zelf vragen stellen. Het gesprek sturen tot je beet hebt, daarna hoef je alleen nog te knikken. ‘Wat goed. Wat knap. Wat hoog.’ Joke vertelt tot Reinier het gesprek weer zijn kant op harkt.
Sommige romans zijn stolpjes waaronder de schrijver een aantal karakters uitstalt, en laat zien wat er dan gebeurt. Dramatisch hoeft het niet te zijn, het kan grotendeels onderhuids blijven, en dan valt er toch genoeg te zien.

Reacties