Ian McEwan. Saturday. London: Vintage, 2006 (2005).

Henry Perowne is een neurochirurg in Londen. Op de dag van een grote demonstratie tegen de oorlog in Irak — 15 februari 2003 — bezoekt hij zijn demente moeder, speelt hij squash tegen een collega, en krijgt hij zijn dochter en zijn schoonvader te eten. Maar op diezelfde dag is er ook een indringer: een jongeman tegen wie hij aanbotst met zijn auto en die later op uiterst aggressieve manier verhaal komt halen: tijdens het etentje dringt hij binnen, slaat schoonvader op zijn neus en dwingt de dochter zich uit te kleden. Uiteindelijk lukt het Henry en zijn zoon om de indringer van de trap te gooien; hij krijgt daardoor hersenletsel en moet worden geopereerd. Door wie? Juist.

Hoe is het om te leven aan het begin van de eenentwintigste eeuw, in een stad als Londen? Volgens McEwan bestaat dat gevoel uit de details: operaties, squash, koken, alles wordt met veel bijna specialistische omhaal beschreven. Dat is af en toe eenvoudigweg een beetje saai, maar dat deert de schrijver geloof ik niet.

En het loopt allemaal ook nog eens goed af: de cultuur overwint alles.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.