Stefan Brijs. De engelenmaker. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2006.

Dokter Victor Hoppe lijdt aan Asperger; hij heeft er precies alle uiterlijke kenmerken van zoals je die in de boeken kan vinden: hij heeft geen gevoel voor humor, hij neemt alles letterlijk, hij begrijpt menselijke contacten niet, hij is geobsedeerd. Zijn particuliere obsessie betreft de mogelijkheid om leven te scheppen, bijvoorbeeld door te klonen. Hij zorgt ervoor dat er drie klonen van hem komen, met precies dezelfde Asperger. Dat klonen heeft alle problemen zoals je die in de boeken kan vinden: de kinderen worden net als de schaap Dolly veel te snel oud.

Het verhaal van Dokter Hoppe zou door de Amerikaanse schrijver John Irving geschreven kunnen zijn, maar die zou de hoofpersoon wat zoeter en warmer en menselijker gemaakt hebben; bij Brijs wordt het verhaal gaandeweg gruwelijker. Misschien is dat beter. Maar ik vind het ook een beetje klinisch: de medische problemen komen allemaal wel heel erg uit het boekje, er zijn wel wat erg weinig mensen te vinden in het verhaal. De gruwelen blijven daardoor een beetje op een afstand, het is een wat intellectueel verhaal: iets te veel Harry Mulisch en iets te weinig John Irving.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.