Willem Frederik Hermans. De laatste resten tropisch Nederland. Amsterdam: De Bezige Bij, 1970 (1969).
De overzeese gebieden hadden Hermans' hart gestolen. Het boek begint met authentiek gemopper over de Nederlandse stichting die de reis moest regelen en die alleen maar bestaat uit 'doctorandussen' die nooit eens iets goed regelen. Maar over de chaotische toestanden overzee is Hermans vooral goedgemutst: in slapstick-achtige verhalen vertelt hij hoe men iedere keer weer opnieuw in paniek raakt als hij arriveert, omdat men pas op het allerlaatst over zijn komst had gehoord en dan in allerijl een lezing moet improviseren in een zaaltje waarvan niemand weet waar de sleutel zich precies bevindt. Uiteindelijk komt het allemaal goed, het publiek blijkt zeer te genieten van de beroemde schrijver, en hij van zijn publiek.
Hermans verbaast zich erover dat de voormalige kolonies zo weinig bekend zijn bij de Nederlanders, en eigenlijk zijn ze dat nog steeds. Ik heb een heleboel geleerd over de eilanden en een heleboel van die informatie is natuurlijk veertig jaar na dato sterk verouderd. Andere dingen misschien toch ook niet. Hermans wijst bijvoorbeeld op de verbetenheid waarmee sommige blanken op de Antillen vasthouden aan het Sinterklaas-en-Zwarte-Piet-sjabloon van het Sint Nicolaasfeest; en dat dit misschien wel de woede kan verklaren die veel Antillianen voelen over het vermeend racistische, en in de ogen van Nederlandse Nederlanders zo onschuldige, karakter van dat feest. En aan het eind van het boek wijst hij erop dat degenen die zich zoveel zorgen maken over 'neo-kolonialisme' als er eens wat Nederlandse mariniers worden gestuurd, zich op de verkeerde vijand richten. Het echte probleem zit in de internationals: "Het zijn grote maatschappijen zonder vaderland, waarvan ontwikkelingslanden op leven en dood afhankelijk zijn. Suralco of Shell zijn feitelijk niet aan een natie gebonden en daarom zijn ze heel wat machtiger dan een voormalige koloniale mogendheid als Nederland."
Reacties