Gustave Flaubert. Madame Bovary. Paris: Gallimard, 1998 (1857).
Want alles aan Madame Bovary is zoals ik het wilde. Het is in een prachtige taal geschreven, het is soms woedend en soms teder, soms hatelijk en soms treurig, soms grappig en soms hartverscheurend. Het laat kleine mensen zien, die ieder op hun eigen manier willen ontsnappen aan hun kleinheid, die napraten wat ze in een boekje hebben gelezen, en die niet vrij kunnen worden.
Prachtig zijn de scenes van het al dan niet bewuste onbegrip: Emma die naar Bournisien gaat om haar hart uit te storten, maar de priester praat alleen maar over onbenulligheden. Prachtig is de harteloosheid van de mensen: terwijl Emma ligt te creperen, nodigt de apotheker Homais de beroemde artsen die naar haar zijn komen kijken uit om te eten, en alle dorpelingen komen hen om raad vragen bij allerlei kwaaltjes. En prachtig zijn de liefde, en de erotiek: Emma en haar minnaar Léon zijn voor het eerst bij elkaar, trekken zich terug in een geblindeerde wagen en laten zich eindeloos de hele dag door straten rijden – wat er binnen in de wagen gebeurt wordt niet verteld, de spanning komt van de beschrijving van de rondrijdende wagen.
Hoe zou ik dat alles ooit hebben kunnen vergeten?
Reacties