Titaantjes waren we. Schrijvers schrijven zichzelf. Amsterdam: CPNB, 2010.

Titaantjes waren we. Schrijvers schrijven zichzelf

De Commissie voor Propaganda van het Nederlandse boek had een idee: een bundel met 75 brieven van hedendaagse Nederlandse schrijvers aan hun jongere ik. Het was een goed idee, omdat het zoveel mogelijkheden biedt. In de eerste plaats natuurlijk omdat het klassieke beeld van de Nederlandse schrijver er een is van iemand die maar al te graag naar zijn jeugd omziet. Maar ook omdat het spelletje met de tijd ruimte biedt voor de fantasie. Of voor essayistiek. Of voor humor.

Het viel me niet mee. De Nederlandstalige schrijvers weten maar weinig variatie op te brengen. Afgezien van een humeurige uithaal van Tom Lanoye, wordt er nooit iemand boos op zijn jongere zelf, laat staan dat iemand ongenadig begint te schelden. Afgezien van een spelletje van Erwin van de Vendel gaat er niemand op een heel ingewikkelde manier met de tijd aan de haal.

Vooral valt op hoe verliefd bijna alle schrijvers op zichzelf zijn. Tomas Lieske is de enige die dit expliciet maakt, maar het spat ook elders van de pagina af: achgot wat een liefje. Connie Palmen beweert in haar bijdrage weliswaar dat er een verschil zou zijn tussen de manier waarop mannen en vrouwen naar hun jeugd terugkijken, maar daarvan blijkt niets uit de brieven van andere vrouwen in deze bundel, die net zo goed een en al vertedering zijn.

Als ik dan toch aan het mopperen ben: ik heb Titaantjes waren we gedownloaded als e-book, maar toen kwam ik er achter dat de prijs daarvoor exact dezelfde is als die voor het mooi gedrukte en gebonden boek! Tsss! Daar voelen ik en het lieve Marcje van dertig jaar geleden ons ernstig door bekocht.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.