Menno ter Braak. Het nationaal-socialisme als rancuneleer. DBNL, 2009 (1937).

Menno ter Braak. Het nationaal-socialisme als rancuneleer Aan het begin van de negentiende eeuw maakte de filosoof Max Scheler een analyse: in onze westerse democratische samenleving staat gelijkheid hoog in het vaandel. Juist doordat iedereen gelijke kansen krijgt, in ieder geval theorie, ontstaat rancune bij degenen die het niet lukt om mee te komen. De democratie brengt zo partijen voor die gaan leven van de rancune en het ressentiment:

Deze soort critiek, die men de “critiek van het ressentiment” zou kunnen noemen, houdt in, dat een verbetering der toestanden, die ondraaglijk worden geoordeeld, nooit voldoening geeft (dat is het effect van de constructieve critiek), maar integendeel ontevredenheid uitlokt, voorzoover zij ingaat tegen de stijgende vreugde, die men beleeft in het alles verafschuwen en alles puur en simpel verwerpen. Men kan zeggen van een zeker aantal van onze huidige politieke partijen, dat niets hen zoo woedend maakt als het schouwspel, dat een andere partij een deel van hun programma verwerkelijkt, en dat men hun heerlijk pleizier, de “oppositie uit principe”, bederft, door enkele van hun leden uit te noodigen constructief mee te werken aan de politieke actie.

De Nederlandse essayist Menno ter Braak vond het opmerkelijk dat Scheler dit schreef aan het begin van de eeuw, voor de opkomst van het nationaal-socialisme, want dat was de rancuneleer bij uitstek. In een glashelder betoog legt Ter Braak uit hoe die rancune in elkaar zit, hoe ze zwelgt in haar eigen onredelijkheid en alles kapot wil maken, de democratie in de eerste plaats.

"De rancune behoort tot de meest essentieele verschijnselen van onze
cultuur, zij is er onverbrekelijk aan verbonden; zij is alomtegenwoordig, (...). Want naarmate het bezit van cultuur meer als een recht wordt gevoeld, wordt de afstand, die er bestaat tusschen dat recht op alles en het bezit van weinig in de practijk, meer beseft als een onrecht; een onrecht, waarvan men echter de wortels niet vermag op te sporen, omdat men evenmin weet, waar dat beroemde recht op cultuur vandaan komt; de raté, de mensch van het ressentiment, weet alleen, dat hij het meerdere bezit van den ander niet verdragen kan, dat het hem helsch maakt een ander bevoorrecht te zien; hij wrokt, omdat hij in den wrok althans de lust beleeft der permanente ontevredenheid. "

Het probleem van de critici is dat ze te redelijk zijn, ze proberen te achterhalen wat voor rationele gronden men kan hebben voor de standpunten terwijl die er helemaal niet zijn (de criticus "zoekt in de rassenleer der nationaalsocialisten nog naar een wetenschappelijk fundament, in plaats van zijn onderzoek te richten op het eenige fundament, dat die rassenleer heeft te stutten: den Jodenhaat"). Hoe dan wel om te gaan met al die rancuneuzen, dat weet niemand precies:

Men [heeft] tot dusverre met de democratie nog slechts een voorloopig spelletje (...) gespeeld, (...) de werkelijke strijd om de democratie begint pas, nu het ressentiment zich geëmancipeerd heeft en de ressentimentsmensch zich van de overgeleverde tradities (zooals daar zijn de zuiverheid van de wetenschap en de vrijheid van het individu) niets meer wenscht aan te trekken.

Overigens zijn het volgens Ter Braak niet alleen de nazi's die gebruik maken van de rancune, al doen zij dat op superieure wijze. Iedere democratische partij verwerkt wel wat rancune in zijn leer. Het is zo'n scherpe, zo'n huiveringwekkende analyse. Hij heeft me echt geholpen beter te begrijpen wat er om ons heen gebeurt in deze dagen. Het is allemaal griezelig juist.

Dit essay kan worden gedownloaded bij de DBNL

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.