Howard Jacobson. The Finkler Question. London [etc.]: Bloomsbury, 2010.
Ik weet niet meer precies wie die zin ook weer zegt in The Finkler Question. Hoe verschillend de personages ook zijn - iemand die de intellectuele leider wordt van een groep die lijkt op Een Ander Joods Geluid, een totaal onopvallende goj die ineens denkt dat hij ook een jood is, een heel oude Tsjechische ex-vluchteling die het allemaal al eens gezien hebt - toch lijken ze ook allemaal op elkaar. Ze zijn vooral pionnen in een subtiel intellectueel gedachte-experiment, in een heel grappig boek dat tegelijkertijd een van de raakste en schokkendste essays is over het antisemitisme dat ik ooit heb gelezen.
Waarom zijn mensen antisemiet? Waarom zijn ze dat in het vroeg-eenentwintigste-eeuwse Londen? Omdat ze boos zijn over dingen die Israël doet? Maar wat is dat voor een absurde eis om te stellen aan een volk dat het een perfect land voortbrengt? Of is die eis wel zo absurd? En is het niet tegelijkertijd merkwaardig dat allerlei mensen zich aangetrokken voelen tot de (al dan niet veronderstelde) warmte en onderlinge verbondenheid en respect voor de tradities van de Joodse gemeenschap? En dat die mensen dan worden buitengesloten door die gemeenschap, omdat die nu eenmaal weinig reden heeft om buitenstaanders te vertrouwen? En dat dezen daardoor dan weer wrok gaan koesteren?
Ik kan niet zeggen dat dit vragen zijn waar ik elke dag mee worstel, maar The Finkler Question is het soort boek dat de lezer minstens een aantal dagen de wereld op die manier blijft zien: er is in deze wereld geen ontsnappen aan de Joden.
Reacties