James Joyce. Ulysses. Gutenberg, 2003 (1923).
Ik hoef het natuurlijk tegen niemand te zeggen, behalve dat ik me nu eenmaal ooit voorgenomen heb om over ieder boek dat ik uitlas iets te schrijven. En ik kan hier toch moeilijk het verhaaltje gaan samenvatten.
Het was bij tijden een worsteling. Ik las het boek op mijn iPad, terwijl ik luisterde naar een audioversie van een Ierse acteur die het briljant voorlas. Met alleen de geschreven tekst of alleen de acteur was het me waarschijnlijk niet gelukt. Samen lukte het hen om mijn gedachten er genoeg bij te houden. Bovendien begreep ik zo meer: als de tekst duister was, hielp soms de intonatie van de stem. Als woorden me ontgingen bij het voorlezen, kon ik ze zien.
Die grote inspanning werd ook wel beloond door iets: de meeslependheid van het project om in zoveel detail een gedachtestroom voor te stellen en op te schrijven, al die gedachtes en allusies aan allerlei dingen. Het moderne stadsleven van honderd jaar geleden komt ook helemaal tot leven, je ruikt de smoezelige pakken van de mannen, je voelt de opwinding over wat er allemaal mogelijk is.
Die gedachtestromen, die lezen soms als een soort Twitter: eindeloze lijsten met mededelingen uit werelden die de jouwe niet zijn. En tegelijkertijd zit daar misschien ook wel het probleem. De rusteloosheid in de hoofden van Leopold Bloom en Stephen Dedalus, die zit inmiddels ook in het hoofd van de lezer. Je leest overal dat het moeilijk is om nog geconcentreerd een gewóón boek te lezen — en de klacht dat het zo moeilijk is om je op Ulysses te concentreren zijn al zo oud als het boek zelf. Hoe kan iemand die zelf de hele tijd wordt afgeleid zich nu concentreren op een boek over iemand die de hele tijd wordt afgeleid?
Ulysses gaat aan zijn eigen succes ten onder.
Reacties