A. F. Th. van der Heijden. Vallende ouders. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011 (1983).

Hoe lang is het geleden dat ik Vallende ouders las? Ik was denk ik nog nét iets te jong toen het boek verscheen, maar het moet een aantal jaar later zijn geweest, nog steeds wel in de jaren tachtig, waarschijnlijk toen ik zelf net (Nederlands) studeerde (in Leiden). Nu ik het teruglees, valt me op hoe recent veel van de gebeurtenissen waren die Van der Heijden beschreef: als ik het goed zie, spelen sommige van de gebeurtenissen zich af in 1979. Voor mij als jonge lezer was dat een eeuwigheid geleden en waren Van der Heijden en zijn protagonist Albert Egberts oude mannen.

Boeken teruglezen uit die tijd is onder andere: zien hoe je als lezer zelf veranderd bent. Aan de ene kant lees ik denk ik echt beter. Ik verbeeld me dat ik beter het overzicht bewaar bij al het heen en weer springen tussen verschillende perioden. Ik ben ook kritischer, bijvoorbeeld op de uiteengezette 'filosofie' van het 'leven in de breedte'. Je kunt je leven misschien niet langer maken, denkt Egberts, maar wel breder, namelijk door op ieder moment zoveel mogelijk om je heen op te merken en tegelijkertijd alles ook zoveel mogelijk te verbinden met herinneringen. Hoe meer je dat alles indikt, hoe breder je leven wordt; als je je bewust kunt zijn, van het hele universum, dan ben je eigenlijk onsterfelijk. Vijfentwintig jaar geleden accepteerde ik dat als een belangrijke gedachte. Nu denk ik, zo ongeveer: tja.

Toch zie ik ook wel dezelfde dingen. Verloren ouders is een boek over zingeving door taal, over een wanhopige zoektocht om met taal de chaos te lijf te gaan. Heel veel personages hebben een bijzondere band met taal: van Alberts moeder die het standaard-Nederlands gebruikt als een gratis manier om zich uit haar nederige positie te verheffen tot en met vriend Flix die afstudeert met een in beton gegoten scriptie. En zoals in al Van der Heijdens boeken spreekt iedereen ook op een poëtische manier.

Omdat het zo over zingeving gaat is het opvallend dat godsdienst eigenlijk geen rol speelt in Vallende ouders. De politie komt wel langs in Geldrop, maar de pastoor niet. Er is één scene in het boek waarin Thjum en Albert de schoenen van de heilige Canisius vervangen door pantoffels van de Hema. Maar het wordt heel duidelijk dat Thjum degene is die dit in scène heeft gezet; en Thjum is joods, dus die zal er geen religieuze gevoelens bij hebben gehad. Albert doet het in ieder geval niet veel.

In het postkatholieke Brabant van Albert Egberts moet de zin komen van de eigen verhalen en van de geografie. Want dat lijkt me de tweede hoofdrolspeler: het zijn niet alleen de ouders die in een aantal scènes letterlijk vallen, ook de studenten Thjum en Albert bewegen zich in Nijmegen omhoog en omlaag (hun studentenhuis torent uit boven het centrum van de stad en daarboven is weer het huis van Thjums vader). Aan de andere kant wordt over de Dommel juist weer omstandig uitgelegd dat hij zo weinig verval kent dat hij nauwelijks stroomt; Albert doet dat uitleggen, terwijl hij met een verhuizer in een driehoek tussen Den Bosch, Nijmegen en Geldrop rijdt.

Uit die driehoek kwam ik ook net, in de tijd dat ik Vallende ouders las. Het voelde voor mij nabij en Van der Heijdens zingeving gaf ook coor mij toen meer zin. Ik geloof dat ik het boek nu afstandelijker lees, maar tegelijk viel het niet tegen. Hoe goed het boek geschreven is, wat een krachtige mep taal, dat zie en bewonder ik nu dan weer meer.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.