Joris van Casteren. Het zusje van de bruid. Het relaas van een onmogelijke liefde. Amsterdam: Prometheus, 2011

Joris van Casteren had tien jaar geleden een verhouding met een jonge vrouw die bijwijlen liters wodka per dag dronk, dan weer iedere dag naar een dealer fietste voor heroïne, of speed, of crack, en dan weer een tijdjelang een mantelpak droeg om les te geven aan een Rotterdams gymnasium. Hij had haar ontmoet op het huwelijk van haar zus met een collega van hem bij de Groene Amsterdammer. Hij dacht haar te kunnen redden, en dat verzekerden ook verschillende mensen hem, dat hij haar zou kunnen redden. Maar het mocht niet baten: ook hij kon niet op tegen haar drugsgebruik en haar waanzin en werd haar huis uit gegooid.

Er werd toen dit boek verscheen nogal, laten we zeggen, moralistisch gereageerd op dit boek, bijvoorbeeld in een recensie door Natasha Gerson in De Groene. Daarop zeiden de auteur, en anderen, dan weer dat men nu alleen maar woedend was omdat de methoden van de participerende journalistiek nu eens werden toegepast op de Amsterdamse grachtengordel zelf. (Lees vooral ook de reacties onder het stuk van Van Casteren, zoals die van Gerson, en haar link naar de oorspronkelijke, ongekuiste, versie van haar artikel.)

Het is een ingewikkelde kwestie. In ieder geval lijkt me duidelijk dat morele oordelen over de persoon Van Casteren en esthetische oordelen over de kwaliteit van het boek danig door elkaar liepen.

Het is boek ís ook schokkend. Om de beschrijving van de val van de vriendin van Luna, over wie genoeg details worden verteld om te kunnen achterhalen wie ze is, en die op haar smerigst, haar gekst, haar raarst wordt getoond. Maar vooral ook om de beschrijving van Van Casterens eigen gedrag: hij lijkt haar af en toe aan te moedigen, gefascineerd te zijn door haar autodestructie. Hoewel er lieflijke passages in voorkomen – waarin hij brinta maakt voor ze naar Rotterdam gaat – kun je je als lezer niet aan de indruk onttrekken dat hier inderdaad een man aan het woord is die voor alles journalist is: die kijkt en niet helpt. 

Een nare man, dus, misschien. En een met soms duidelijke rancune. De manier waarop hij de meeste personen geanonimiseerd heeft, werkt bijvoorbeeld een beetje onaangenaam: hij noemt ze consequent bij een bepaalde eigenschap. Zo noemt hij zijn buurman steeds maar weer 'de dichter die ook redacteur is' en door die herhaling gaat dat vanzelf klinken als iets belachelijks, als iets wat eigenlijk niet hoort, dichter zijn en tegelijkertijd redacteur van het fonds dat je zelf redigeert. Terwijl dat, áls het al een schande is, nergens iets mee te maken heeft.

 Maar al die bezwaren, hoe je het ook wendt of keert, zijn bezwaren tegen de persoon Van Casteren en ze maken zijn boek niet minder fascinerend. Wat was dat voor relatie tien jaar geleden, van die vrouw die zichzelf kapot maakte, en die man die toekeek en het zag gebeuren?


Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.