Esther Gerritsen. Dorst. Breda: De Geus, 2015 (2012).

Héél veel woorden heeft deze roman niet. Dat komt doordat Esther Gerritsen een soort toneeltekst schrijft waar je geen acteurs voor nodig hebt, zo makkelijk komt alles tot leven in je hoofd; dialoogjes van slechts een paar woorden die een en al ongemak suggereren:

- 'Ben je dronken?' vraagt haar moeder.
'Ja.'
'Och lieverd toch,' zegt ze, 'heb je het leuk gehad?'
'Ja. Nogal.'
'Ik wou dat ik ervan hield. Zei ik ook altijd tegen je vader. Maar ik lust het niet.'
Coco knikt en valt.
'Och kind.'
'Sorry', zegt Coco, ze ligt op haar knieën.
'Heb je je pijn gedaan?'
'Ik knikte net iets te hard.'
'Wil je nog iets?'

Zo'n dialoogje bevat in een notendop het hele drama, zoals trouwens veel dialoogjes in het boek: de manipuleerzucht van de moeder, de drankzucht van haar man en haar dochter. Het idee dat een mens ook te hard kan knikken.

De mensen van Gerritsen willen wel allemaal normale, soepele relaties hebben, maar het lukt ze toch niet. De moeder van Coco wil bijvoorbeeld liever niet dat haar dochter iets op een andere plaats zet in huis. Coco wil vooral enorme heftigheid, veel: drank, mannen, eten. Wie is er dan raar?

En toch besluit Coco, een jonge twintiger, een studente Russisch in Amsterdam (toen bestond dat nog), om bij haar moeder te gaan wonen als ze hoort dat die moeder kanker heeft en dood gaat. Moeten er dingen rechtgezet worden? Moet er iemand iets bewijzen? En zo ja, wie?

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.