Sylva Plath. The Bell Jar. Harper, 2006 (1963)

Hoe is het om een jonge vrouw te zijn van 19 die in de jaren 50 studeert aan een Amerikaans vrouwencollege en een prijs wint waarmee ze een maand lang een betaalde stage mag doen bij een belangrijk tijdschrift in New York? Zulke dingen vraagt een mens zich zelden af, maar Sylvia Plath drukt de lezer er met zijn neus bovenop. Wie aan The Bell Jar begint, zit binnen de kortste keren in het hoofd van Esther.

Er zijn weinig romans waarvan iedere pagina eenzelfde enorme lucide indruk maakt. Vaak zijn er in zo'n boek toch passages van enkele bladzijden die vooral nodig lijken om van de ene passage naar de andere te komen, maar The Bell Jar is zoals je in de opera zegt helemaal doorgecomponeerd. De muziek houdt niet op.

En langzaam maar zeker voert die muziek je daardoor mee de waanzin in, de waanzin van de somberste depressie, die waarin jij als jonge succesvolle vrouw met de wereld aan haar voeten ineens beseft hoe klein die wereld eigenlijk is, hoe zeer er bijvoorbeeld van je verwacht wordt dat je natuurlijk een man gaat vinden, en kinderen. En voor je het weet zie je de wereld vanonder een glazen stolp en ben je alleen nog maar aan het bedenken hoe het is om zelfmoord te plegen. Totdat je een poging onderneemt en terecht komt in een psychiatrische inrichting.

Het wonder is dat je die doffe, afgedopte wereld van onder de glazen stolp in zulk zeldzaam helder en precies proza krijgt aangereikt, dat je niet anders kunt dan meegaan met de auteur. Die een paar maanden na voltooiing van de Bell Jar weer onder de stolp terecht kwam, en zelfmoord pleegde.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.