Nachoem M. Wijnberg. Joodse gedichten Atlas Contact, 2020.


Wijnbergs poëzie kenmerkt zich niet door wilde gevoelsuitbarstingen, en is in die zin niet lyrisch, maar het speelt wel met pronomina. Veel van zijn recente bundels hebben een thematische samenhang: de gedichten in Van groot belang gaan bijvoorbeeld over economische onderwerpen en vorig jaar verscheen Voetbalgedichten. Het Jodendom is (anders dan het voetbal) een terugkerend thema: eerder schreef Wijnberg een roman De joden.

Zeker in deze thematische bundels is Wijnbergs kunst ideeënpoëzie – allerlei ideeën en gedachten krijgen een talige vorm, zonder dat er per se uit gekozen wordt. Joodse gedichten gaan op die manier over het Jodendom. Van alles komt er bij aan de orde, van allerlei beroemde Joodse dichters en denkers (van Maimonides tot en met Levinas, van Mozes tot en met Jacob Israël de Haan). De Jood (of is hij wel een Jood?) die het meest genoemd wordt is de Messias.

Sommige classics van de Joodse identiteit worden vermeden. Er zijn veel gedichten over de Joodse vader en geen enkele over de Joodse moeder. De shoah is natuurlijk niet helemaal afwezig, maar het is duidelijk dat Wijnberg juist andere aspecten van het Jodendom wilde benadrukken. Eén van de gedichten heet ‘Zelfs Celan heeft iets met de geschiedenis van de Joden te maken, tenminste, als hij Mandelstam vertaalt.’ (Celan was de Joodse dichter van de Shoah, Mandelstam overleed in 1938.)

Dat innemen van al die verschillende gezichtspunten, zie je weerspiegeld in de pronomina. Ze komen allemaal voor, en allemaal verwijzen ze naar Joden, alsof iedereen een Jood kan zijn. En dat is ook zo, in deze zoektocht naar de identiteit. Zoals in deze gedichten ook iedereen de Messias kan zijn.

Het is enkel oneerlijk geluk
dat ik als Jood geboren ben

Waar we toch van beschuldigd worden
er tenminste de eer van opeisen,
zoals dat het de Joden zijn
die als iemand zei dat hij de zoon was van wie, op een dag, dit alles zou zijn,

hem in een boom zouden willen hangen
als een versiering die beschamend is,

Ik weet niet of mijn vader één gedicht
van Yehuda Amichai (de enige dichter
tegen wie ik zei: ik wilde u enkel een hand geven) gelezen heeft,

(…) zo kan ik met de Messias zijn. Als ik nu met jou spreek,
wanneer moet ik dan met een ander spreken?

Als iemand zegt dat hij weet wie de Messias is
moeten jullie Joden hem zo ver mogelijk wegsturen

Dan is er nog één, misschien de laatste
die nog een week zegt dat hij de Messias is
omdat hij denkt dat hij de laatste Jood is.

Judith zegt dat zij een foto heeft,
al weet zij nu niet waar zij die kan vinden,
waarop zij met mijn vader staat
toen ze meteen na de oorlog in een Hebreeuws klasje zaten

De Joden in Egypte
kregen meer en meer kinderen
omdat ze niet wisten dat zij in ballingschap waren,

Precies dat gebruik van al die verschillende manieren om te verwijzen legt er de nadruk op dat het er eigenlijk niet toe doet met welk woord je verwijst. Er is geen verschil tussen eerste, tweede, en derde persoon, tussen spreker, aangesprokene en buitenstaander. Die laatste rol is natuurlijk een traditionele die aan Joden wordt toegeschreven: mensen die Anders zijn.

Het is een effect dat apostrofe vaak heeft in gedichten: doordat de gebruikelijke rolverdeling tussen eerste en tweede persoon wordt doorbroken (de échte tweede persoon is de lezer, maar die kan alleen een toeschouwer zijn). In Joodse gedichten wordt dat principe opgerekt, door alle andere persoonlijk voornaamwoorden mee te laten doen.

De lezer raakt daardoor een buitenstaander – een effect dat gedichten van Wijnberg toch al vaak, moedwillig, hebben, door het eigenzinnige kenmerk dat ze tegelijkertijd glashelder en moeilijk te begrijpen zijn. In dit geval maakt het weinig uit of de lezer nu Joods is of niet: in de Joodse gedichten bekijkt hij het Jodendom tegelijk vanbinnen en vanbuiten. En dat lijkt me hier precies het punt.

(Een langere versie staat hier).

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.