Isabelle Pandazopoulos. Les sept maisons d'Anna Freud. Actes Sud, 2024
Anna Freud was het levende romanpersonage van de 20e eeuw: dochter van de vader van de psychoanalyse, die theorie waarin de, al dan niet erotische, relatie tussen ouder en kind zo belangrijk is. Een dochter die haar hele leven lang gefascineerd blijft door haar vader, een dochter die bij haar eigen vader in therapie is gegaan, een dochter die op zijn best een kille en afstandelijke relatie had met haar moeder. Maar ook een Joodse Weense vrouw die eind jaren dertig met haar familie vlucht. Een vrouw die relaties onderhield met fascinerende andere vrouwen als Lou Andreas-Salomé en Dorothy Burlingham. Een vrouw die een grote stempel drukte op de manier waarop wij aankijken tegen kinderen.
Er zijn, zie ik op internet, andere mensen geweest die de roman van Anna Freud hebben willen schrijven, maar Isabelle Pandazopoulos is het gelukt. Le sept maisons d'Anna Freud vertelt het verhaal van wat het is om een vrouw te zijn, om een mens te zijn.
Anna is een vrouw die er enorm naar verlangt om gezien te worden, in de eerste plaats door haar ouders. Ze is de jongste in haar gezin en heeft, mede daardoor, voortdurend het idee dat ze de minst geliefde is:
L'enfant de trop, oui, comme s'il y avait toujour un enfant de trop et que les hommes méconaissent l'épuisemement causé par les grossesses, l'accouchement et ses suites, par les nuits sans sommeil.
Vooral dat gevoel van er niet bij horen doordringt Anna's leven. Ik heb het zelden zo indringend beschreven gezien. Het verhaal begint er al mee dat vlak na de Tweede Wereldoorlog een berooid Joods meisje uit Göttingen zich aandient bij de Freuds. Zij moet op Anna passen omdat men denkt dat die niet lang meer te leven heeft. Maar om de dood te misleiden, moet het meisje zich Anna noemen, terwijl de zieke Amy genoemd wordt. Daar komt dan nog bij dat Göttingen ook de stad was van Lou Andreas-Salomé, de vrouw die in haar jonge jaren zoveel indruk op Anna heeft gemaakt.
Wie is er nu wie?
Aan het eind van de roman wordt ook duidelijk waarom het De zeven huizen heet: in zoveel huizen heeft Anna gewoond, in Oostenrijk, in Engeland, met haar ouders, met haar geliefde, alleen. Haar leven was een zoektocht naar een thuis, en tegelijkertijd wist ze, misschien door haar eigen achtergrond, haar eigen onzekerheid, haar eigen thuisloosheid, de kinderen zich thuis te laten voelen. Heel ontroerend is een beschrijving, bijna aan het eind van het boek, van zes kinderen die als vierjarige wezen uit Theresienstadt zijn gekomen. Ze hadden geen ouders, ze hebben zich aan elkaar vastgeklampt.
Het mooie is dat je als lezer het gevoel hebt dat je Anna echt leert kennen, juist doordat haar gedachtewereld zo lastig te doorgronden is. Ze wordt een vriendin. Ik geloof dat een roman daarvoor toch ook een beter instrument is dan een psychoanalyse.
Reacties