Ann De Craemer. Taal is een kat. Over de schoonheid, humor en lenigheid van het Nederlands. Atlas Contact, 2025



Er huizen twee zielen in de borst van Ann De Craemer. Dat schrijft ze in haar nieuwe, elegante boek Taal is een kat, een bundeling van columns die ze de afgelopen jaren schreef. De ene ziel is die van de taalgebruiker en de andere die van de taalkundige:

Als taalgebruiker kan ik me blauw ergeren aan taalfouten. Mijn mondhoeken trekken scheef wanneer aan de feestdis iemand zegt dat hij hoopt dat het volgende jaar een beter jaar wordt als het vorige. De taalkundige in mij ergert zich hoegenaamd niet en vindt die fout alleen maar fascinerend.

Iets soort gelijks schrijft ze nog op een aantal plaatsen. De twee zielen zijn het erover eens dat het hier een ‘fout’ betreft, maar reageren verschillend op de feestrede. Dat geeft spanning aan De Craemers schrijven over taal – ze is gefascineerd door zaken die haar tegelijkertijd afstoten. Ze kan net zo goed in een lyrische liefdesverklaring aan de taal uitbarsten als in een klacht over, bijvoorbeeld het feit dat steeds meer onbekenden en instellingen haar met jij en jouw aanspreken (“Vindt u me elitair omdat ik me opwind over ongepast getutoyeer? Dan is dat maar zo.”)

Om het nog wat ingewikkelder te maken, trekken De Craemers mondhoeken soms ook scheef om andere taalgebruikers die zich ergeren. Als een groepje puristen voorstelt om ‘high five’ te vervangen door juichklap, is het met de fascinatie voor alle vreemde kronkels van de taal gedaan en volgt er een tirade tegen deze mensen die volgens De Craemer hun tijd verdoen.

Maar het mooist schrijft De Craemer als ze zichzelf toestaat om persoonlijk te schrijven. Dan komt de derde ziel in haar borst – die van de romanschrijver – aan bod. In de eerste alinea van haar inleiding legt ze bijvoorbeeld uit waarom ze taal ‘een kat’ noemt: ze is mooi, grappig en lenig: “Als mijn kat naar de telefoonlader grijpt wanneer ik die in het stopcontact steek en ze hem daarna, zo lenig als alleen een poes dat kan, van achter de zetel vist, denk ik vaak: taal is een kat.”

Maar het aller-, allermooist vind ik het stukje over Johan Taeldeman (1943-2017), de eminente Gentse dialectoloog en taalwetenschapper. Ze schreef dit naar aanleiding van zijn overlijden. Nu was Taeldeman inderdaad een ontroerende man, erudiet, welbespraakt, intelligent, hartelijk. Craemer weet ook hem te treffen als iemand met verschillende zielen in één borst, in dit geval dat van de geleerde heer en dat van de volkse jongen:

Taeldeman beschikte over een enorme kennis maar praatte ook graag met de man in de straat. Ooit zag ik hem na een les de trappen van onze faculteit op de Blandijnberg afdalen. Hij trok naar de Sint-Pietersnieuwstraat en ik moest dezelfde kant op. Ter hoogte van De Vooruit hurkte hij neer naast een bedelaar.

De Craemer schreef haar columns voor De Standaard, Onze Taal en de website van de VRT. Momenteel is ze als taalcolumnist dakloos. Ze zou zo voor Neerlandistiek mogen schrijven, maar ze moet van haar pen leven, en dat lukt bij ons niet. Hopelijk komt er snel iemand met een ruime buidel voor haar schrijfkunsten. Die krijgt van mij dan een high five.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Safae el Khannoussi. Oroppa. Pluim, 2024.

Freek Van de Velde. Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Lannoo Campus, 2024.