Anton van Duinkerken. Brabantse herinneringen. Boom, 2024



Anton van Duinkerken was een schrijver van de fierheid. Andere dichters hebben over gevoelens van liefde, of woede, of eenzaamheid geschreven, maar in de Nederlandse literatuur waren er weinigen die zo goed de trots onder woorden konden brengen: van trots over zijn geloof (“Jawel, mijneer, ik noem mij katholiek“) tot en met trots op zijn vrienden (“Vader heeft Joseph Roth nog gekend, en zij twee waren vrienden”). Omgekeerd behoren de trotse gedichten tot zijn beste teksten.

Trots was hij ook op zijn geboortegrond. Uitgeverij Boom bracht niet te lang geleden zijn Brabantse herinneringen opnieuw uit. Die titel verwijst niet alleen naar het feit dat Asselbergs, de man die zich van het pseudoniem Anton van Duinkerken bediende, zijn jonge jaren in Noord-Brabant doorbracht (de laatste zin luidt “In november van 1929 vertrok ik naar Amsterdam”), maar ook dat hij zich enorm verbonden voelde met Brabant en de Brabanders, op een manier die geloof ik nu niet meer bestaat, in ieder geval niet in Brabant (in Limburg is er misschien nog wat van over).

Interessante mensen

De uitgever heeft aan de tekst ook nog een gedicht toegevoegd dat ook alweer glimt van trots:

Kinderen van sterk volk zijn Brabants menschen:

Die wonen aan de zee en uitzenden bevrachte booten:
laders, gebukt onder balen, dat alle spieren gespannen staan,
en wisselvaarders met een oog voor zaken, maar een hart voor goedheid,
kaaiwerkers met kolenhanden, die vriendschap drukken als geen andere,
zij hebben allemaal een lied van hun vader en moeder geleerd.

(…)

Zij kunnen zingen, want zij zijn van Brabant.
En die van onder den Sint Jan,
oude tegoeiertrouwen
– voor de Zoete Moeder is hun gemoed als een avondgebed –
in hen hoor ik hetzelfde lied, rustig en sterk
zooals men de zee hoort.
het lied, dat al onze Brabantsche menschen vereenigt:
het jubelend Credo.

Ook in de herinneringen zelf spreekt Van Duinkerken regelmatig over ‘de Brabantse mens’, die hem mateloos leek te interesseren. Hij was, kortom, een duidelijk kind van de emancipatie, iemand die enorm bezig was met de eigen identiteit als lid van een minderheidsgroep die heel lang niet voor vol werd aangezien. Natuurlijk zijn er nog altijd ‘Brabantse mensen’ die nergens liever willen wonen dan in Brabant (en het is ook een mooie provincie met interessante mensen), en die er trots op zijn om Brabander te zijn.

Maar zo serieus op zoek naar de ‘aard’ van de Brabander zoals die te kennen zou zijn uit ‘zijn humor en zijn liederen zoals uit zijn treurnis en rouw’? Ik denk dat er zestig jaar na dato weinig van over is, en zeker niet in intellectuele kring.

Zijpaden

De schrijver van de Brabantse herinneringen kijkt vooral om – het boek verscheen enige decennia nadat hij ‘naar Amsterdam’ vertrok, hij was inmiddels als hoogleraar in Nijmegen neergestreken. Ik zie zijn portret iedere dag want het hangt bij ons naast de lift.

De Brabantse mens was overigens vooral een Brabantse man – onder andere doordat Van Duinkerken lang van plan was om priester te worden, verkeerde hij vooral met mannen. Maar daar zaten wel heel interessante mannen bij. Sowieso is de periode die Van Duinkerken beschrijft, de eerste decennia van de vorige eeuw heel interessant juist vanwege de emancipatie van het katholieke deel van de bevolking, en dan met name die in het zuiden. Ineens kwamen er een paar generaties van jonge katholieke intellectuelen: schrijvers en geleerden die niet alleen een nét iets andere kijk uitdroegen op wat het betekende mens en Nederlander te zijn, maar ook omdat je een sfeer proeft van ‘eindelijk kunnen wij ook!’

Van Duinkerken groeide op in die jaren van emancipatie. Hij studeerde aan de roemruchte Katholieke Leergangen in Tilburg. Toen hij in 1953 hoogleraar werd in Nijmegen, bestond die universiteit inmiddels 30 jaar.

Hij schrijft heel ontroerend over zijn leermeesters, op het seminarie en op de Katholieke Leergangen, en het allerontroerendst schrijft hij over L.C. Michels, de neerlandicus die in Tilburg kennelijk onvergetelijk college gaf. Volgens Van Duinkerken kon hij vele weken uitwijden over één versregel van Constantijn Huygens. Daarbij sloeg hij dan voortdurend (en dus wekenlang) allerlei zijpaden in om uiteindelijk alles op zijn plaats te laten vallen.

Bindend studieadvies

Emoties liet Michels niet veel zien, maar af en toe kwam een onderkoelde humor naar boven. Nadat hij eens wekenlang had uitgewijd over een sonnet van P.C. Hooft voor de ‘jongedame’ Ida Quekel, durfde een klasgenoot van Van Duinkerken een vraag te stellen. (Van Duinkerken vertelde dat dit ongebruikelijk was:

Wij vreesden allen hem door een vraag op een chapiter te brengen dat ook weer weken van belangstelling vroeg. De meesten van ons wilden eindelijk wel eens naar een ander gedicht! 

De klasgenoot nu was een monnik en zijn vraag was of we nu konden aannemen dat het meisje aan wie het gedicht gericht was het in één keer zou hebben begrepen.

De vraag was nog niet verklonken of onze leermeester antwoordde: ‘Dit is een zeer ernstige vraag, broeder Aëtius, waarop uw staat u eigenlijk verbiedt, het antwoord te vernemen. Hooft hoopte namelijk dat Ida Quekel hem om uitleg zou komen vragen. Tenminste dit veronderstel ik.’

Met nu niet eens meer zo heel grappige anekdotes als deze wist Van Duinkerken in de jaren zestig de sfeer van de jaren twintig helemaal te schetsen, maar ook hoe heerlijk het toen moest zijn geweest om onderwijs te krijgen en te volgen. Niets studiepunten, meerkeuzevragen, of bindend studieadvies: een docent die eindeloos zijn eigen gedachtekronkels volgde, studenten die met hem meeliepen en kennismaakten met een andere wereld.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Safae el Khannoussi. Oroppa. Pluim, 2024.

Freek Van de Velde. Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Lannoo Campus, 2024.