Neel Doff. Jours de famine et de détresse. Bibliothèque-Charpentier, 1911.

 


Weinig Nederlandse schrijvers waren ooit zo openhartig als Neel Doff, die in 1911 op haar 53e debuteerde met een korte roman-in-verhalen over haar jeugd in Amsterdam: Jours de famine et de détresse. Het is geloof ik een natuurlijke reactie om schaamtevol te zwijgen over dagen van honger en ellende, om als schrijver te vertellen dat je als kind nauwelijks naar school bent geweest, dat je ene broertje heeft gebedeld en een ander broertje als kind in de gevangenis heeft leren jatten. Dat je vader een dronkelap was en je moeder het op een bepaald moment ook nog lijkt te hebben opgegeven om te proberen haar kinderen op te voeden tot iets anders dan zwervers.

Het lijkt Neel Doff allemaal te zijn overkomen, ik geloof dat er weinig aanwijzingen zijn dat de belevenissen van Keetje in het boek niet heel sterk lijken op die van Neeltje in de jaren 70 van de 19e eeuw. Ze werd uiteindelijk een indrukwekkend schrijver, die alleen maar een plaatsje in de canon lijkt te zijn ontzegd omdat ze in het Frans schreef.

Er staan heel veel indrukwekkende verhalen over. Hoe Keetje op een avond haar vader tegen haar moeder ervoor hoort pleiten om samen weg te lopen van de acht kinderen die ze op dat moment hebben: die kinderen worden heus wel opgevangen, en komen zo wellicht zelfs beter terecht, terwijl zij kunnen proberen een leven op te bouwen. Hoe op een avond de kinderklompjes in het vuur terecht komen omdat het zo koud is en dit het enige is dat vuur kan opleveren. Hoe een broertje aan een gracht gaat vliegeren met een vriendje, maar dat vriendje op een dag vraagt of zij weleens vlees eten en dat broertje alleen weet dat ze bij hoge uitzondering weleens paardentong eten. Hoe Keetje in een fabriek voor textielbewerking komt werken, waar de giftigheid van de dampen alleen overtroffen lijkt te worden door de giftigheid van de vrouwen die er werken. Hoe de moeder van Keetje haar zestienjarige dochter een keer geld krijgt om een oude man naar de 'mooie benen' van haar dochter laat te kijken. 

Hoe de situatie als Keetje zestien is, uiteindelijk zo wanhopig wordt – haar vader is inmiddels een dronken zwerver geworden die niet meer naar zijn gezin omkijkt – dat ze besluit dat ze zich te prostitueren.

En dat alles beschreven in een levendig proza zodat ieder beeld van dat smerige armoedige Amsterdam (en later in het boek het smerige armoedige Brussel) van die tijd zich onwillekeurig in je inprent.

Dat Neel Doff het verhaal in het Frans schreef, was niet voor niets. Ze was inmiddels met een Franstalige man getrouwd, leefde in een Brussel dat blijkens het boek aan het eind van de negentiende eeuw ook al vrijwel geheel verfransd was, maar uit het boek zelf blijkt dat ook in Amsterdam het Frans aan het eind van de negentiende eeuw de taal was om hogerop te komen. 

Op een bepaald moment komt Keetje op straat een rijk meisje tegen dat ze heel hard Non! Non! hoort roepen, en ze besluit die kreet over te nemen. 

Ces « Non! Non! » dits d'une voix énergique, mais délicieuse, par la petite demoiselle, m'avaient paru les mots les plus beaux, les plus aristocratiques que j'eusse jamais entendus. J'ignorais ce qu'ils voulaient dire, mais je me les étais incrustés dans la mémoire, et la première fois que je les prononçai fut quand Mina [haar oudere zus] voulut m'envoyer faire une course, au lieu de me laisser mettres des papillotes dans le cheveux de Naatje. Je lui répliquai, en trépignant comme la petite fille et en imitant sa voix, par des: « Non! Non! » qui la firent s'arrêter de nettoyer, et ma mère de ravauder.

Overigens kwam de moeder van Keetje (en Neeltje) uit Luik, wat de vraag doet rijzen of hier de zaken toch niet iets geromantiseerd worden en of het Frans echt zo'n onbekende taal was in het gezin.

Een kracht van Doffs vertellingen is dat ze er duidelijk uit naar voren komt als iemand die probeerde wél met haar hoofd boven water te blijven, door dan op zijn minst maar de aankondigingen te lezen die de gemeente her en der had aangeplakt, of zich vast te klampen aan een roman van Conscience die ze ergens gevonden had. En hoe ze tegelijkertijd genadeloos laat zien hoe ook zij niet ontkomt aan de verloedering. Dat ze zich wel verzet tegen het feit dat haar broer gaat bedelen, dat ze hem woedend toespreekt en zelfs een klap dreigt te geven als hij aardappelen heeft gegapt, maar zich die aardappelen wel laat smaken.

Op Literatuurgeschiedenis.org of in de grote literatuurgeschiedenis die in de afgelopen decennia verscheen en op DBNL staat, komt Doff niet voor. De zelfkant van de maatschappij kreeg in die tijd wel enige aandacht in de Nederlandse literatuur, maar dan toch vooral van jonge mannen die zich aan het voorbereiden waren op een deftige positie. Dit perspectief van de krachtige jonge vrouw blijft geheel ontbreken zolang we niet toegeven dat er in de Nederlandse literatuur ook Frans geschreven werd.


Reacties