Neel Doff. Keetje. Albin Michel, 1919

 


Neel Doff! Wat een intelligentie, wat een opmerkingsgave, wat een kracht heeft die vrouw gehad. Keetje is het tweede deel van een autobiografische trilogie die ze heeft geschreven. Het eerste deel, Jours de famine et de détresse heb ik kort geleden gelezen. Het derde deel wil ik zeker ook lezen.

Doff werd geboren in een Limburgs dorp in 1858. Haar ouders waren zeer arm, ook doordat ze uiteindelijk 10 kinderen kregen. In Jours hebben we kunnen lezen hoe Keetjes (de naam voor het personage dat Neels belevenissen vertelt) jeugd verliep nadat het gezin eerst naar Amsterdam en dan naar Brussel verhuisde. Het eindigde met een soort cliffhanger, Keetjes besluit dat het enige dat ze kun doen om ervoor te zorgen dat haar jongere broers en zussen niet verhongeren is: naar haar moeder luisteren en de prostitutie ingaan.

Keetje gaat over een volgende fase. Hierin laat Keetje zich onderhouden door mannen. Eerst zijn dat studenten die nog geen 'echte' relatie mogen hebben. Inkijkjes in dat soort smoezelige relaties van honderdvijftig jaar geleden worden natuurlijk gegeven in de naturalistische literatuur uit die tijd, maar nooit vanuit de blik van de vrouw. Ze schrijft liefdevol en tegelijkertijd niet onkritisch over Eitel, een man met wie ze een paar jaar samenwoont terwijl hij haar vanaf het begin waarschuwt dat ze zonder morren moet vertrekken als hij een vrouw van zijn eigen stand tegenkomt. 

Het liefdesverdriet dat ze de eerste keer heeft als dat dan ook gebeurt, beschrijft Doff op een heel invoelbare manier, zoals ze het de lezer uit de 21e eeuw sowieso gemakkelijk maakt zich te verplaatsen uit een doodarme vrouw in de 19e eeuw. Hij komt toch weer bij haar terug, enkel omdat zijn verloofde het uit heeft gemaakt toen ze ontdekte dat hij een maitresse had. Om vervolgens uiteindelijk toch weer te verdrijven.

Na die tweede keer duikt er gelukkig een ongelooflijk lieve man op, André, een man met voldoende middelen om Keetje niet alleen te onderhouden, maar haar ook als twintiger onderwijs te laten volgen, en spraakles te geven om haar Franse uitspraak te verfijnen, en om te leren zingen en acteren, zodat ze uiteindelijk een dame wordt: Pygmalion maar dan beleefd vanuit Eliza. 

Een heel aangrijpende passage is die over Wimpie. Een van Keetjes broers in Amsterdam heeft ondertussen zelf óók te veel kinderen gekregen en vraagt Keetje om de jongste van hen, de vijfjarige Willem, onder haar hoede te nemen. Als Keetje en André net aan het kind gewend zijn, het net een beetje Frans spreekt en zich goed bij hen begint te voelen, eist de schoonzus het jongetje weer terug: ze kan het, in ieder geval volgens Keetje, niet uitstaan dat een kind van haar het zo goed krijgt.

Keetje blijft ondertussen een onafhankelijke geest. Een soort running gag in hun relatie wordt dat zij niet van de door André aanbeden schrijver Victor Hugo houdt. Hij denkt dat dit een bewijs is dat haar opvoeding toch niet helemaal geslaagd is, zij houdt het erop dat die Hugo het ware leven van de verschoppelingen toch niet goed heeft aangevoeld.

Je comprends cependant Jean-Jacques [Rousseau] et Dostoïevsky : ils me font tresaillir de haut en bas, mais Hugo ... il me donne la sensation d'une machine très perfectionnée qu'on déchlenche...

Ondertussen leer je allerlei dingen over die tijd. Bijvoorbeeld dat arme mensen in die tijd kennelijk veel koffie dronken, dat is zo'n beetje de enige drank die Keetje voortdurend vermeldt. Een ander voorbeeld is dat ze schrijft dat mensen in Amsterdam zo trouw waren aan hun buurt, dat iedere buurt ook echt een eigen herkenbare cultuur had. 

Nu snel door naar deel drie, Keetje trottin! 

Reacties