Evelyne Wilwerth heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt door de biografie van Neel Doff te schrijven. In ieder geval niet voor de eerste helft van die biografie: de jaren waarin Doff opgroeide in bittere armoe, en de jaren waarin ze als jong volwassen vrouw in razend tempo uit die armoede opklom en een dame werd, in Brussel, in Antwerpen en in Genk. Die jaren heeft Doff zelf met enorm talent beschreven, en Wilwerth heeft weinig andere bronnen voor die jeugd gehad, behalve wat teruggevonden niet-uitgegeven manuscripten.
Ik moet toegeven dat ik in die eerste helft af en toe vooral verlangde naar een uitgave van die manuscripten, eventueel met wat voetnoten (als Wilwerth de naam gevonden heeft van de dokter die Doff in haar jeugd medisch onnodig heeft betast). Ze heeft haar best gedaan een eigen literaire vorm te vinden, maar die is veel minder overtuigend dan wat Doff heeft opgeschreven. En ik neem aan dat zo'n beetje alle lezers van een biografie als deze eerst Jours de famine et de détresse, Keetje en Keetje Tippel hebben gelezen.
Maar dat wordt allemaal helemaal anders in de tweede helft van het boek. Over haar latere jaren heeft Doff nauwelijks geschreven, dus hier moeten we het echt hebben van Wilwerths onderzoek: haar wonderlijke huwelijken met twee mannen die haar in allerlei opzichten hebben geholpen op te klimmen en van wie Doff tegelijkertijd nooit écht gehouden heeft, omdat het standsverschil te groot was: zij konden nooit die jaren van ellende echt navoelen. Haar vreemde verhouding met de bourgeoisie van Antwerpen, in wier midden ze leefde en die ze toch ook verafschuwde. Haar vereenzaamde laatste jaren in Gent, hoe ze daar steeds opvliegender en bemoeizuchtiger en ongelukkiger werd.
Wilwerth schrijft kortom ook over de minder aangename kanten van een vrouw die helemaal self made was en die tegen alles en iedereen een plaats in de wereld had opgeëist – die daar prachtige boeken over schreef, die tot haar dood sociaal bewogen bleef, die ook echt wat bereikte met haar intelligentie en talent. Die genuanceerde aandacht maakt de biografie sterk.
En het zit ook wel een beetje in het eerste deel. Wilwerth laat zien dat de bittere armoe toch ook wel wat te maken had met het karakter van de ouders, die allebei eigenlijk nauwelijks opgewassen leken te zijn tegen het ouderschap en toch 10 kinderen kregen. Die allebei geregeld van alles en nog wat uit handen lieten vallen, waarna er weer met het hele gezin verhuisd moest worden naar een andere stad. Omgekeerd breekt Wilwerth dan weer wel een lans voor Doffs eerste schoonmoeder, die misschien toch wat minder kil en afstandelijk was dan de lezer van Keetje zou kunnen menen.
Toch roept Neel Doff. Biographie vooral ook het verlangen op naar een goede en toegankelijke editie van het hele werk. Om te beginnen natuurlijk alle uitgegeven boeken (die moet je nu echt heel erg bij elkaar sprokkelen, vaak in onduidelijke digitale edities), én van de manuscripten waar Doff kennelijk af en toe het ergste uit heeft weggesneden, én van haar correspondentie met vooral Belgische schrijvers en dichters.
Wat daar ook nog bij moet: een uitgebreidere collecties foto's. In dit boek staan er een paar, maar Wilwerth beschrijft er nog meer. Bovendien heeft Doff lange tijd voor heel veel kunstnaars geposeerd. Ook daarvan staat in dit boek slechts een selectie afgebeeld.
Op de voorkant staat wel een heel schrijnende gravure, van Félicien Rops. Waarin een vrouw, een moeder, duidelijk haar geheel naakte dochter te koop aanbood. Doff stond model voor de dochter. Het plaatje tekende haar leven.
Reacties