Judith Hermann. Daheim. S. Fischer, 2021.

 

Judith Hermann heeft een groot talent voor het beschrijven van locaties. Ik heb de laatste tijd weinig romans gelezen waar ik zo goed voor me zag waar de personages zich bevonden. Aan de noord-Duitse kust. In de kist van een goochelaar. In een varkensstal met duizend varkens. In een flat met uitzicht op een benzinestation. In een sigarettenfabriek.

De personages in Daheim hebben allemaal iets met de inrichting van hun huis. De man, Otis, van de hoofdpersoon (zij blijft zelf naamloos) heeft zijn hele appartement volgestouwd met oude troep die hij wil bewaren. Haar minnaar, Arild, varkensboek in Noord-Duitsland, bewoont juist een huis waarin hij geen meubels heeft geplaatst sinds zijn vrouw hem verliet. Haar broer heeft de meubels van iemand anders overgenomen:

Das Haus meines Brüders ist mobliert. Die Frau, die ihm das Haus verkauft hat, hatte keine Nerven oder keine Kraft gehabt, alles auszuräumen, einzupacken, mitzunehmen oder für den Sperrmüll raus auf die Straße zu stellen, sie hat ihm das Haus mit allem, was darin war, angeboten, und er had das Angebot angenommen.

De titel van het boek, is met andere woorden, niet voor niets Daheim: wat het precies betekent om thuis te zijn wordt op allerlei manieren belicht. Niet alleen fysiek trouwens, in de kern van het boek staan twee paren van een broer en een zus. De verteller werkt voor haar broer (die in dat gemeubileerde huis) in een café in het Noord-Duitse dorp. Ze woont in een huis buiten het dorp, en daar komt een andere vrouw wonen, Mimi. Mimi komt al snel iederre dag langs. Zij is de zus van de varkensboer, van Arild.

Mimi en Arild zijn stevig geworteld: in de streek, en op een bepaalde manier ook in hun familie (al blijken de banden in die familie gaandeweg het boek steeds opmerkelijker te worden). De vertelster en haar broer hebben om zo te zien nauwelijks wortels: ze komen vermoedelijk uit de stad, in hun jeugd werden zo door hun moeder op zijn minst emotioneel verwaarloosd. De vertelster heeft trouwens zelf een dochter, Ann, die de wereld rondreist, en van wie de vertelster weinig meer weet dan haar coördinaten, omdat ze die af en toe appt. De broer raakt op zijn beurt verslingerd aan een 35 jaar jongere vrouw, een zwerfster, die zo te zien weinig van hem wil weten.

Dat klinkt schematisch, al die verschillende vormen van wel of niet thuis zijn, maar Hermann weet niet alleen de locaties tot leven te brengen, maar ook de personen. Ze heeft bovendien een heerlijke stijl, vind ik. ze is bijvoorbeeld niet bang voor de opsomming, en weet die zo in te zetten dat het niet saai wordt, maar juist iedere scene verlevendigt:

Mein Bruder und ich (...) sehen zu, wie Mimi sich über dem Küchenbecken die Hände wäscht wie ein Chirurg. Handinnenflächen, Außenflächen, Handgelenke, Finger und Fingerkuppen, noch einmal von vorne. Wie sie das Gemüse putzt, hobelt, in Stücke schneidet, wie sie Petersilie hackt, Zwiebeln, Knoblauch, leuchtend rote, wunderbare Chilischoten. Sie setzt einen Topf Wasser auf den Herd, schüttet üppig Salz rein, sie spült das Hühnchen ab, sucht in den Schubladen des Büfetts zwischen Spindeln, Serviettenringen, Streichholzbriefchen nach einem scharfen Messer, findet endlich eins und teilt dat Hühnchen in der Mitte durch, knackt die Gelenke entzwei, häuft die Organe auf einem Tellerchen an und wartet.

Dat is nog eens wat anders dan 'Mimi maakte kippensoep!'

Reacties