Zeg me wat je van de taal vindt, en ik zal je zeggen wie je vrienden zijn. De vertelster in Voor God en de sociale dienst van Nicolien Mizee heeft bijvoorbeeld een heel uitgesproken taalopvatting:
Taal is niet geschikt voor wederzijdse verheldering van gedachten. Het is geschikt voor gedichten en gebruiksaanwijzingen, maar niet voor gesprekken. Ik heb het vaak geprobeerd, en het eindigt altijd met een teleurstelling.
Ik denk dat voor de moderne taalwetenschapper het omgekeerde geldt. Taal is eigenlijk vooral geschikt voor gesprekken, en veel minder voor gedichten en gebruiksaanwijzingen – dat wil zeggen, mensen gebruiken het vooral voor het tweerichtingsverkeer van het gesprek en niet of bijna niet voor het eenrichtingsverkeer van gedichten en gebruiksaanwijzingen (allebei monologen op papier).
Sterker nog, de karakterisering van het gesprek als 'wederzijdse verheldering van gedachten' is niet adequaat. Het gaat er niet om dat twee individuen gedachten hebben en die dan aan elkaar verhelderen (dat zijn eigenlijk twee monologen door mekaar heen), maar dat de twee samen in het gesprek nieuwe gedachten vormen.
Wie had zoiets verzonnen, om spleten te maken in alle huizen zodat je van alles bij elkaar naar binnen kon stoppen? Wat een krankzinnige gedachte!
Vandaar die teleurstelling.
Het is wel precies de enige uitingsvorm van deze vertelster – de monoloog, en dan op papier, zodat iemand anders er niet zijn eigen monoloog doorheen zit te tetteren, tijdens een 'gesprek'. Vandaar dat ze faxen stuurt aan haar docent scenarioschrijven, die niet of nauwelijks terugschrijft. Scenarioschrijven, dat moet ze ook eigenlijk niet doen – dan moet je immers de hele tijd gesprekken uitschrijven. Die van haar docent vindt ze onnatuurlijk, maar je vraagt je af ofdat niet is omdat ze zelf geen gevoel heeft voor het gesprek.
Maar dat heeft ze natuurlijk ook wel. Er staan prachtige, inmiddels enigszins beroemde dialogen in Van God, zoals die met de ambtenaren van de sociale dienst die haar moeten keuren en die zij probeert duidelijk te maken dat ze nu eenmaal niet kan werken. Als ze het probeert, loopt ze na verloop van tijd weg.
Want werken is natuurlijk altijd voor een belangrijk deel samenwerken, en behelst dus een dialoog.
Je kunt het allemaal vreselijk irritant vinden, en in het dagelijks leven lijkt het me ook, maar op papier (in de vorm van faxen) heeft Nicolien Mizee een vorm gegeven die het voor ons mogelijk maakt om in het hoofd van iemand te kijken, die de dialoog nooit aangaat en altijd haar eigen gedachtendraad blijft vasthouden. Iemand die op een misschien wel jaloersmakende manier er geen enkel been in ziet om op papier haar schuchtere homoseksuele docent voor te stellen om hem in zijn nek te komen bijten, maar zich dan ineens doodschaamt als ze iets bij hem in de brievenbus moet doen:
Wie had zoiets verzonnen, om spleten te maken in alle huizen zodat je van alles bij elkaar naar binnen kon stoppen? Wat een krankzinnige gedachte!
Brieven schrijven is leuk, maar die daadwerkelijk bij iemand bezorgen, dat is natuurlijk krankzinnig.

Reacties