Met een vertaling van Ton Naaijkens. Dit is het verslag van een mislukking. Paul Celan is een groot dichter die ook in Nederland gerespecteerde liefhebbers heeft, en door een van hen, de hoogleraar Duits en vertaalwetenschap Ton Naaijkens, in het Nederlands is vertaald. Celans verhaal - dat van een Duitstalige Roemeense Jood die na de oorlog het Duits opnieuw moest uitvinden om een glimp de verschrikkingen op te kunnen schrijven - is indrukwekkend, en zijn Verzamelde gedichten zijn in het Nederlands ongehoord prachtig opgeschreven. Maar het boek ziet er ook uit als een brok geblakerd beton, en het is me niet gelukt om er doorheen te breken. Ik begrijp niet wat ik als lezer verondersteld wordt te doen met een gedicht als: Das umhergestossene Immer-Licht, lehmgelb, hinter Planetenhäupten Erfundene Blicke, Seh- narben, ins Raumschiff gekerbt, betteln im Erden- münder. (Het alle kanten op gestoten steeds licht, leemgeel, achter planetenhoofden. Bedachte blikken, kijk- krasse
Vertaling: Huub Beurskens, Anneke Brassinga, Tsead Bruinja, e.a.. 'I celebrate myself' is de eerste regel van Walt Whitman's beroemde bundel Leaves of Grass uit 1855, die een paar jaar geleden, toen de bundel inmiddels 150 jaar oud was, in het Nederlands vertaald werd door 22 dichters. 'Ik bejubel mijzelf' is bijvoorbeeld de vertaling van de eerste regel, gemaakt door Anneke Brassinga. Ik bejubel mijzelf? Daaruit blijkt weinig uit de rest van de bundel, dat eerder een viering is van zichzelf, en dan vooral als zichzelf als een van de vele, vele, vele voorbeelden van hoe prachtig en groot en wijds en gevarieerd is. Whitman viert zichzelf, omdat hij leeft en daarmee deel kan hebben aan alles wat er is. Als Brassinga de enige vertaler was geweest, was die eerste regel misschien een reden geweest om het boek snel in een hoek te gooien: hier is iemand aan het woord die iets anders leest dan ik. Maar nu weet je dat er nog 21 kansen zijn, en lees je door. De mooiste vert
Jaguarman is misschien wel het meest ambitieuze boek dat er dit jaar verschenen is. Raoul de Jong probeert er geloof ik niets minder in dan de zin van het leven te doorgronden. Hij doet dat door een zoektocht naar de wortels van zijn vader – een Surinaamse man, die Raoul nauwelijks gekend heeft en nauwelijks kent –, en dat op twee niveau's: door een reis te maken naar Suriname, op zoek naar Jaguarman, een mythische voorouder van zijn vader, die zichzelf in een jaguar kon veranderen; en later door zeven dagen in zijn Rotterdamse appartement in retraite te gaan volgens de regels van de winti. Maar hij wil in Suriname niet alleen zijn vader of de jaguarman leren kennen, maar het leven zelf. Hij lijkt veel meer aangetrokken tot het regenwoud dan tot de stad, zoals hij ook meer aangetrokken lijkt tot de caraïben en de marrons dan tot de creolen. Hoe leef je samen met die wilde, op het eerste gezicht zo wrede natuur? Maar het boek wil nog meer zijn, een beschrijving van de geschied
Reacties