Richard Dawkins. The God Delusion. Houghton Mifflin Harcourt, 2006.

Richard Dawkins. The God Delusion God bestaat niet, dat weet Richard Dawkins bijna zeker. Ga maar na hoe ingewikkeld het universum is, met al die lichtjaren en al die verschillende levensvormen. Als dat allemaal gemaakt zou zijn, hoe ingewikkeld zou de Maker dan niet moeten zijn - en waar komt Die dan weer vandaan? Nee, dan biedt bijvoorbeeld de evolutietheorie een veel betere verklaring, omdat je daar kunt begrijpen hoe complexiteit stapje voor stapje vanzelf kan ontstaan.

De voornaamste klacht die je over dit boek waarschijnlijk op het internet vindt: dat Dawkins zo fanatiek, zo bijna fundamentalistisch is. Zelf zegt hij daar ook wat over - want bijna iedere mogelijke kwestie die je over het bestaan van God zou kunnen aansnijden, snijdt Dawkins ook inderdaad aan, dat maakt dit tot een goed essay. Maar wat hij zegt over zijn eigen fundamentalisme, bevredigt niet: hij zegt dat hij niet fundamentalistisch kan zijn omdat hij geen heilige tekst heeft en als wetenschapper altijd bereid is van mening te veranderen.

Het probleem daarbij is: die mening zal hij alleen herzien op basis van rationele argumenten, en gelijk heeft hij. Wat Dawkins niet ziet, is dat er voor sommige mensen nog andere dimensies van de werkelijkheid zijn. En de werkelijkheid is zo complex en zo ongekend, dat we niet kunnen uitsluiten dat er andere manieren zijn om haar te kennen dan door rationele discussie te gebruiken.

Ik heb zelf niet heel veel ervaring met die andere manieren, maar toch stoorde die eenzijdigheid me af en toe. De meeste tijd vond ik The God Delusion een adembenemende tour de force, waarin van alles aan de orde komt: waarom je voor een moraal beter niet bij de bijbel kunt wezen, waarom we kinderen van gelovigen een staatsopvoeding zouden moeten geven, wat het verband is tussen polytheïsme en katholicisme.

Het interessantst vond ik de bespreking over de evolutionaire oorsprong van gelovigheid. Kort gezegd komt het erop neer dat het een dolgedraaide vorm is van een op zich nuttig mechanisme: dat kinderen voetstoots aannemen wat hun ouders hun vertellen. Op die manier kunnen zich bij mensen een soort gedachtevirussen voordoen, net zoals computers gevoelig zijn voor virussen omdat ze alle opdrachten domweg uitvoeren.

Er zijn ook allerlei dingen die ik niet van Dawkins wil aannemen, maar dat zal hem vast verheugen. Een fijn aspect van dit boek is vooral de persoonlijke toon: de voetnoten waarin hij ineens aan de orde stelt dat het Engels een speciaal woord heeft voor 'appels plukken' of het plotselinge moment waarop hij zijn overleden vriend, de humorist Douglas Adams, herdenkt. Zonder God kun je heel goed een mens zijn, lijkt hij te willen zeggen. Door zijn blindheid voor sommige dimensies misschien een beperkt mens, zou je kunnen zeggen. Maar eigenlijk hoort beperktheid natuurlijk bij het menszijn.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.