Marja Vuijsje. Ons kamp. Amsterdam: Amstel Uitgevers, 2012.

De familie Vuijsje was voor de oorlog een joods-Amsterdamse bakkersfamilie met duidelijke sociaaldemocratische sympathieën: de meeste jonge leden van het gezin waren lid van de AJC, en in verkiezingstijd werden er enorme borden voor het raam gehangen met omroepen om op de SDAP te stemmen.

Tachtig jaar later barst de familie van de vooraanstaande intellectuelen: journalisten, schrijvers, een dichteres. En dat terwijl in de tussenliggende periode de nazi's huisgehouden hebben en hun beste hebben gedaan om ook deze familie uit te moorden.

Ons kamp is een boek over die geschiedenis door een familielid: Marja Vuijsje, journaliste bij Opzij, dochter van Nathan die uit Auschwitz is teruggekeerd. Het is vooral het verhaal van haar vader: zowel de geschiedenis voor als die na de oorlog is vooral aan hem opgehangen en over de periode nadat hij (15 jaar geleden) overleed is ze betrekkelijk kort.

Een van de dingen die dit boek bijzonder maken: dat het boek minstens evenveel belangstelling heeft voor de inmiddels toch ook omvangrijke en indrukwekkende naoorloogse geschiedenis van een doorsnee Amsterdams-joodse familie als voor de oorlog en de periode die daaraan voorafgaat. Dat het niet alleen maar gaat over de oorlog, al ligt de nadruk wel duidelijk op het joodse, de jiddischkat, van de familie – en klinkt daardoor de oorlog onvermijdelijk de hele tijd mee.

Maar wat het boek vooral bijzonder maakt: Nathan. Er wordt een beeld geschetst van een heel bijzonder man. Iemand van wie niemand zou hebben verwacht dat uitgerekend hij het vernietigingskamp zou overleven, met zijn kleinzerigheid en zijn onvermogen om bloed te zien, maar die daar door een mengeling van taaie veerkracht, geluk en het talent om trombone te spelen toch uitkomt en in ieder geval psychologisch ongeschonden genoeg is om zijn leven toch weer op te kunnen pakken. Die altijd over de oorlog zal blijven vertellen, vaak tot ergernis van zijn dochter, maar zonder zijn dochter (zo te lezen) de verkniptheid in te drijven. En die vooral trouw lijkt te zijn – trouw aan de Amsterdamse Bankastraat, ook als daar steeds meer migranten komen wonen; trouw aan zijn vrouw; trouw aan de muziek; trouw aan de saus van jiddischkat die zijn moeder hem heeft meegegeven.

Ons kamp weet toch weer een aspect van de 20e-eeuwse geschiedenis te vertellen waarover nog maar weinig geschreven is. Het is in zekere zin een boek over de oorlog met een happy end – het komt met deze familie uiteindelijk behoorlijk goed.

Reacties

Anoniem zei…
Marja gaf gisteren een lezing over Mijn Kamp in de bieb van Kampen: met schitterend gepolijst taalgebruik schilderde zij het tijdsbeeld van de "dertiger jaren", de verbazing van gewone bugers die plotseling werden aangekeken op hun Joodzijn etc. Aangenaam om naar te luisteren, en te kijken, al bekroop me soms een vervreemdend gevoel als ik tegelijk tot me liet doordringen wat de duivelsgruwelijke werkelijkheid was, destijds........

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.