Wim Hazeu. Lucebert, Biografie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2017

Wim Hazeu is een fijne biograaf als je kortstondige maar heftige aandacht wil na je dood. Aandacht die je dan wel met je biograaf delen moet. Wanneer hij zijn boek geschreven heeft, trekt hij als een storm door de media, want hij kan heel goed geïnterviewd worden. Hij doet precies wat journalisten willen: over zichzelf vertellen, dat hij eigenlijk ook een dichter is, en dat hij vroeger tv-programma’s maakte en hoe hij reageerde toen hij een jaar geleden ontdekte dat je je in brieven antisemitisch hebt uitgelaten terwijl hij zijn boek eigenlijk net had afgerond. Dat zijn verhalen waar journalisten van smullen.
De ontdekking krijgt daardoor de dynamiek van een mediagebeurtenis. Snelle emoties, hapklare conclusies. En nu, een paar dagen, later ebt het alweer weg.
Ook het boek Lucebert draagt de sporen van grote haast om naar buiten te komen met dit pijnlijke, maar onmiskenbaar spectaculaire verhaal. In de interviews vertelde Hazeu dat hij zijn boek heeft herschreven sinds hij de brieven ontdekte van de dichter aan zijn vriendin Tiny Koppijn. Dat herschrijven behelsde als ik het goed zie dat er een betrekkelijk uitvoerige passage is ingevoegd waarin vooral veel uit die brieven is geciteerd, en dat op ongeveer iedere plaats waar Duitsland of de oorlog ter sprake komen melding wordt gemaakt van hoe de dichter zelf aan die eerdere brieven moet hebben teruggedacht.
In de lucht
Veel meer onderzoek lijkt Hazeu in ieder geval niet te hebben gedaan nadat hij die brieven vond. Er wordt ons bijvoorbeeld niets verteld over wie Tiny Koppijn precies was. Terwijl het toch opvallend is dat Lucebert deze dingen alleen aan haar schreef en niet aan zijn andere vrienden of vriendinnen. Wat was zij voor iemand dat precies zij dit soort brieven kreeg?  Waar gingen die epistels verder over? Wat was haar reactie op Luceberts smerige praatjes?
In een artikel in Tubantia suggereert Luceberts eerdere biograaf Peter Hofman dat er veel eerder al andere brieven zijn  opgedoken die hij in 2004 niet wilde publiceren, uit piëteit met Luceberts weduwe. Maar dat die weduwe er wel van wist; terwijl Lucebert-kenners die ik de afgelopen week sprak, ervan uitgingen dat zij van niets wist. En dat hij veel contact heeft gehad met Hazeu.
Hoe zit dat allemaal? Waarom lezen we hier niet over?
Alles bij elkaar is de onthulling spectaculair, maar blijft hij ook in de lucht hangen.
Vreemde dagen
Dat geldt zeker ook voor de manier waarop Hazeu de nasleep verwerkt. Daarover weten we niets, er zijn immers geen documenten. Het moet allemaal uit Hazeus inlevingsvermogen komen. Hij gaat er vanuit dat de dichter in de eerste jaren werd geplaagd door schuldgevoel. Hij vertelt een bekende anekdote van Andreas Burnier na die zag hoe Lucebert in een kroeg geconfronteerd werd met een antisemitische dronken Duitse zeeman (‘het is een rotvolk’), waarop Lucebert moet hebben gezegd: “Ach, ik ben toevallig een jood, hè, maar ik ben het helemaal niet met je eens.” Het commentaar van Hazeu: “Dat Lucebert met zijn optreden liet zien hoe hij afstand nam van zijn dwaling in oorlogstijd, besefte geen van de aanwezigen.”
Dat is strikt genomen waar. Het is alleen niet duidelijk in hoeverre Lucebert dat beseft heeft, en dat is omdat niet duidelijk is wat die ‘dwaling’ precies was. Het ging om zeer kwalijke gedachten, maar we weten niet of het ook om handelingen gaat. We weten zelfs niet of hij zich herinnerde dat hij die gedachten had opgeschreven, aan een persoon over wie we verder maar heel weinig te weten komen. De gedachten hadden hoe dan ook nauwelijks consequenties. Lucebert kan ze daarom – lijkt mij – ook hebben verdrongen. Ik ben geen psycholoog, maar Hazeu ook niet, dus ik weet niet waarom zijn aannames in dezen beter zijn dan de mijne. Er zijn geen documenten waaruit blijkt wat er in Luceberts hoofd is omgegaan over deze kwestie na die vreemde dagen in de jaren veertig.
Op zeker moment, midden jaren vijftig, verblijft Lucebert enige tijd in Oost-Berlijn op uitnodiging van Bertolt Brecht. Hazeu schrijft dan:
Artistiek gezien was Oost-Berlijn voor Lucebert belangrijk vanwege Brecht, zijn theater (…) en ook het kopen en het lezen van Mephisto. Roman einer Karriere van Klaus Mann. (…) In de roman verkoopt een toneelspeler zijn ziel aan de nazi’s om carrière te kunnen maken. (…)
Enig bewijs dat (‘het kopen en het lezen van’) Mephisto inderdaad ‘belangrijk’ was voor Lucebert, geeft Hazeu niet. Ik vraag me ook af wat het belang van dit specifieke boek zou moeten zijn geweest. Er zijn toch wel meer boeken over de oorlog geschreven die Lucebert gelezen kan hebben. Hazeus ultrakorte samenvatting van de roman is adequaat, maar hij laat ook meteen zien dat het verhaal weinig met Lucebert te maken heeft. De laatste ‘verkocht zijn ziel’ niet aan de nazi’s ‘om carrière te maken’. Waar Hendrik Höfgen, de hoofdpersoon van Manns boek, handelt uit puur opportunisme (hij uitte zich juist alleenin het openbaar nationaal-socialistisch), lijkt daar bij Lucebert geen sprake van: die brieven aan een vriendin konden zijn carrière nu niet echt vooruit helpen. De enige overeenkomst is daarmee alles bij elkaar dat we te maken hebben met een kunstenaar die zich nationaal-socialistisch heeft uitgelaten.
De ontdekking die Hazeu heeft gedaan is schokkend genoeg, en zet van alles op zijn kop. Het was nuttig geweest iets meer tijd te nemen om een en ander wat preciezer uit te zoeken alvorens het zo in het gezicht van de lezers te smijten.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.