Cees Nooteboom. Afscheid. gedicht uit de tijd van het virus. Koppernik, 2020.


Cees Nooteboom schreef 'in de tijd van het virus' een dichtbundel, een oudemannendichtbundel, een oudemannendichtbundel die indruk maakt.

In een nawoord aan het eind vat hij het gedicht, en de totstandkoming van het gedicht, die met elkaar samenvallen, samen: hij begon het in het zuiden van Europa, mijmerend over de oorlog, ergens in november vorig jaar en kwam in de loop van de tijd, vlak voor of tijdens het virus naar het noorden, waar hij het voltooide.

Nooteboom is de internationaalste schrijver van Nederland – ook in het nawoord is er nu al sprake van een Engelse vertaling, welke andere dichter kan dat zeggen. Maar het is ook terecht: dit is een heel sterke bundel van een inmiddels 87-jarig fenomeen, die ondanks zijn grote successen nationaal lijkt te worden ondergewaardeerd.

Het gedicht bestaat uit drie genummerde afdelingen en die ieder uit genummerde deelgedichten: drie kwatrijnen en een heel korte regel. Dat geeft aan het gedicht een melancholieke toon – er is denk ik óók geen Nederlandse schrijver over wiens werk zo'n laag ligt van melancholie, van warme, krachtige melancholie:

III.9 
Nu tellen mijn voeten de weg, ik weet het,
omkijken mag niet. Mijn stappen meten de tijd
een donker gedicht zonder weerga, een maat
die niet langzamer kan. Ik probeer 
nog van alles te zien zoals ik altijd
gedaan heb. Hoog boven nog steeds die vogel
die deed alsof hij meevloog, een laatste
reisgezel die wist waar ik heen ging, 
hij kende mijn weg. Zoveel wegen
heb ik gelopen, altijd op zoek naar iets
dat verder moest liggen, dat als ik het
eindelijk zag verdween als een drogbeeld 
of verscheen als gedicht.
De melancholie zit onder andere in de lichte ironie over die vogel, die 'deed' alsof hij meevloog, en die de weg kende – een weg die uiteindelijk tot niets blijkt te leiden dan hooguit een gedicht. Is dat genoeg?

De toon is met recht klassiek, bijvoorbeeld doordat het ritme eerder amfibrachisch is dan jambisch, iets dat je maar weinig vindt in de Nederlandse dichtkundt. En doordat zo'n ultrakorte regel aan het eind toch even aan Sappho doet denken én je de pas even laat inhouden – een maat die nog langzamer lijkt te kunnen. De dichter overziet zijn eigen tijd, en zijn tijd van leven en doet dat duidelijk groots, in het licht van de eeuwigheid.

Het gedicht is daarmee ook heel Europees, zo Europees als, wederom, geen andere Nederlandstalige dichter durft te zijn: zo ingehouden droevig, zo klassiek, zo meesterlijk.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.