F. Bordewijk. Bint. De Gemeenschap, 1934.

 

Als ik ooit van overheidswege de opdracht krijg om één Nederlandse roman uit te kiezen die de twintigste eeuw moet overleven, wordt de keuze natuurlijk lastig – maar de kans is groot dat het dan Bint wordt. Wat een boek is dat – op alle niveaus! De gedachte die erachter zit en die je nooit helemaal achterhaalt – je kunt het net zo gemakkelijk fascistisch als antifascistisch lezen. Het verhaal. De stijl. 

Ja, de stijl vooral. Die hoekige en norse stijl. Er is nog lang niet genoeg gezegd over het effect van die korte zinnen – ongebruikelijk kort, lijkt me, voor die tijd –, die chiasmes, die vele extraposities. Het boek begint, fameus, zo:

De Bree zijn denken was hoekig en norsch. De lucht lag laag morsig roetig. Novemberochtend. De wind danste lomp om de hoeken. De boersche reuzin viel over hem met de volle vracht van natte kleeren. De Bree kampte even. Dit was een voorpostgevecht. 

In literatuurgeschiedenis wordt dit altijd gepresenteerd als hét voorbeeld van de 'nieuwe zakelijkheid', maar ik weet eigenlijk niet of dat voldoende recht doet aan de poëzie van het boek, de personificatie van 'de wind danste lomp' en eigenlijk al van 'het denken was nors'. Het feit dat die wind dan een boerse reuzin wordt, maar dat die dan meteen wordt gelijkgesteld aan dingen, aan een vracht natte kleren. Alles slingert de hele tijd heen en weer tussen mens en ding.

Deze keer viel me vooral die boerse reuzin op. 

 Al in zin 4 valt er dus een vrouw over De Bree heen – De Bree, de hoofdpersoon over wiens gemoedstoestand we zo weinig te weten komen, maar wél dat hij zichzelf als aseksueel beschouwt, en dan een paar keer, als hij in contact komt met een vrouw, toch twijfelt. De Bree die een proefschrift wil schrijven over Anna Maria van Schuurman, een geleerde vrouw, van wie hij de geleerdheid lijkt te wantrouwen; die op de school van Bint in eerste instantie alleen geconfronteerd wordt met boerse reuzinnen en schichtige schepsels. 

Het zit natuurlijk ook in ander werk van Bordewijk: die tegenstelling tussen mannen en vrouwen, die in eerste instantie een nogal cliché-matige is. De man is rechtlijnig en bars (hoekig en nors), en de vrouw is het tegenovergestelde – iemand voor de kromme lijnen, het vriendelijke, het menselijke. Maar gaandeweg komen er barsten in die plaat, zonder dat hij overigens helemaal verdwijnt. Dat is geloof ik het ambigue in het hele werk – de reden waarom je nooit precies weet wat Bordewijk nu 'wil zeggen'. 

Hij wil niks zeggen, hij wil in een groteske vorm grote dilemma's laten zien.


(Hier is een interessant proefschrift over Bint.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Jan Oegema, Keizersdrama. Lucebert opnieuw, 2024

Freek Van de Velde. Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Lannoo Campus, 2024.