Maarten van der Graaff. Nederland in stukken. Amsterdam/Antwerpen: Pluim, 2020




Wat gebeurt er als je Nederland aan digitale stukken scheurt, die digitale stukken in de lucht gooit, opvangt en weer aan mekaar plakt? Wat gebeurt er als je datzelfde ook met jezelf doet? En met de lezer?

Ik ben ontdaan van Nederland in stukken van Maarten van der Graaff. Overrompeld. En ja, verscheurd.

Het lijkt allemaal gebaseerd op een aantal intellectuele ideetje. We nemen een aantal genres 'stukken', zoals het contract en het 'Word-document' en schrijven gedichten die aan de conventies van dat soort genres voldoen. Dat alles zie je meteen als je deze bundel ter hand neemt. 

Misschien dat het eerste gedicht, 'Contract tussen man en jongen', me zo aangreep, want al heel snel wordt duidelijk wat hier wordt afgesproken, en het is verschrikkelijk:

de jongen wordt overgedragen aan de man
in ongeschonden staat
d.w.z. zonder voorafgaand aan de aanranding
gekust of aangeraakt te zijn
op de manier waarop de man de jongen
wil aanraken en kussen

de man verbindt zich zijn wens
om de jongen aan te raken
en door hem aangeraakt te worden
de jongen te kussen en door hem gekust te worden
als lust en verlangen naar intimiteit te zien

de man verbindt zich de jongen aan te randen

Dat is verschrikkelijk – het contract gaat zo nog bladzijden door en werpt zo een schaduw over de hele bundel. Dit is geen koele analyse van het Nederland van 2020, bij wijze van een experiment gegoten in een opvallende vorm, dit is een rauwe kreet zo goed en zo kwaad als het gaat vervat in een taal die alleen maar wil doen alsof ze koel is.

In de gedichten die erna komen blijft het misschien wat meer onder water, maar ook daarin gebeuren eigenaardige dingen in het hoofd van de lezer. Ik lees ze als meditaties, niet door te proberen de vele stukjes met alle geweld ordelijk aan elkaar te plakken, maar door ze een voor een te lezen en te voelen wat voor herinneringen – aan andere teksten, documenten, pamfletten, gedichten, populaire liedjes – ze allemaal oproepen.

Als ik vroeger terugkwam van vakantie en bij Zwijndrecht
de neonletters Van Leeuwen Buizen zag. Wist ik dat ik thuis was. Bovenbouw.
Die vanbinnen dingen doet. Alle lichtjes. Alle auto’s. Met een daktuintje. Het verleggen
van patronen. Van geluk. Volgende week. Staat in de agenda.
Van vorige week. Paradijsvogels. In dit. Privé-domein. Nu wil je weer
contact. De stad beloont creativiteit. Vrijwillig of anderszins. Driel-
Oost. De corridor Eindhoven/Veldhoven/
Welschap. Herneemt zich. En is daarin. Vier koersen. Dat voel ik.
Een gemiddelde huiskamer is voor zover ik gezien heb dan ook
een rare combinatie van nieuwe apparaten en oude gehechtheden.
Reusachtige encyclopedie van variaties. Kolommen. Aard en structuur.
Van heel mijn. Compagnie. Illusieloze witte steden. Schepen
zich in. Elk huis is tot barstens toe vol. Ruimtevreters. Een
watercorridor. De blauwe koers. Nu leest hij
oude formulieren. Intimiteiten. Dit is het lastigst. Het laatste woord. Te veel.
Schrijven.
Dit zijn misschien gedichten van nu: over honderd jaar zijn ze niet te lezen zonder voetnoten die alles bederven. Maar voor de lezer van nu trekken ze hem helemaal de eigen wereld in, en uit, en weer in.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.