Ype Driessen. Het nadeel van de twijfel. Luitingh-Sijthoff, 2020.

 


Ieder genre verdient het opnieuw uitgevonden te worden; het ware kunstenaarsschap zit hem misschien in het af en toe opnieuw uitvinden van een nieuw genre – een genre zo naar je eigen hand zetten dat je er een nieuw verhaal mee kan vertellen.

De fotoroman is een Italiaanse uitvinding en voor zover ik kan nagaan is het ook in Italië om de een of andere reden nooit voor iets anders gebruikt dan voor wat zoetige verhaaltjes – stilstaande soaps op glanzend papier met personages die ook in de heftigste liefdesstormen altijd goed gekapt blijven. In ieder geval is dat het lot van het genre geweest in het Nederlandse taalgebied, waar goedkope tijdschriftjes de enige waren die het genre bleven voeren.

Tot Ype Driessen kwam. Eerst maakte hij het genre het zijne om korte strips te maken van een paar plaatjes met een frappe – korte strips waarin meestal wel nog steeds personages een rol speelde, al maakte hij van zichzelf gaandeweg ook steeds meer een personage. Nu zet hij de volgende stap, door een hele roman te maken die bestaat uit fotostrips. Een roman die autobiografisch heet, maar ook duidelijk aanspraak wil maken op de functie van kunst.

Het nadeel van de twijfel behoudt een aantal karakteristieken van het oorspronkelijke genre. Ook Driessens haar zit altijd goed; ook hij hint wel naar seks, maar de plaatjes zijn altijd kuis (waar hij naar porno kijkt, zijn die afbeeldingen keurig geblurd). De liefde bovendien is een belangrijk motief in het boek, dat een week beschrijft in Driessens leven nadat zijn vriend hem heeft gevraagd een paar weken mee te gaan naar Amerika. Durft Ype dingen te doen die griezelig zijn? De titel verwijst daarnaar.

Die titel is meteen het bewijs dat Driessen het traditionele genre achter zich heeft willen laten – iedere bladzijde in zijn boek bevat meer getob dan een heel nummer van het fotostripblad Sogno. Bovendien speelt de auteur heel duidelijk met het genre: er is een spread waarop je alleen, telkens herhaald, de kop van Driessen ziet, die een lange monoloog afsteekt, en er zijn pagina's waarop geen tekstballon voorkomt. 

Wat natuurlijk wel bestaat is de autobiografische strip. Als ik me niet vergis is de tekenstijl dan vaak vrij schetsmatig, een en ander ligt niet heel ver van het geïllustreerde dagboek af. Omdat foto's gemaakt moeten worden, moet hier alles altijd in scène worden gezet, en dan met de personen (bijvoorbeeld de geliefde en de familieleden van de auteur) met wie een en ander is beleefd. Dat maakt het allemaal tegelijkertijd wat afstandelijk (je wéét al kijker dat je naar een geënsceneerde werkelijkheid zit te kijken, ook daar speelt Driessen trouwens mee) maar ook dichterbij: omdat die anderen daadwerkelijk optreden kun je dus net zo lang naar Driessens vriend of zijn moeder kijken als je wilt. 

Af en toe zit er nog wel een echte grap, een reeks met een clou, in de roman verwerkt, maar die vind ik eigenlijk niet het sterkst. Het mooist zijn de passages die serieus zijn, met alleen de permanente sluier van ironie die om Driessens hele werk en verschijning ligt – die niet uitzijn op de lach, maar die de lezer het nadeel van de twijfel helemaal laten ervaren. (Je kunt zeggen dat ook het loslaten van die grappen weer zoiets griezeligs is – kun je je lezer wel binden als je niet af en toe met een frappe komt? Ik hoop dat de kunstenaar die stap durft te zetten.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.