Christiaan Weijts. Furore. De Arbeiderspers, 2020.

 


Het lijkt net alsof Christiaan Weijts in zijn oeuvre uiteindelijk alle kunsten behandeld wil hebben. In Art. 285b was het bijvoorbeeld de muziek, in Via Cappello het toneel, in Euforie de architectuur, en in Furore nu vooral de beeldende kunst, al komen de andere kunsten er ook in voor (de hoofdpersoon van Weijts debuut mag aan het eind van dit boek bijvoorbeeld nog een Scarlatti ten gehore brengen).

Maar uiteindelijk wint altijd de literatuur. Kris, de verteller in Furore, begint weliswaar zijn carriere in de virtual reality-industrie, maar begint gaandeweg te begrijpen dat hij zijn bevindingen het best in een boek kan vatten. Ik lees Furore als een ode aan de taal en de literatuur. Weijts toont een adembenemende techniek, een verhaal dat heel knap in elkaar zit, verteld uit een bijzonder soort perspectief, en dat alles in een onberispelijke stijl. 

Er zijn om te beginnen twee hoofdpersonen in het boek: ik en jij. Ik is (dus) Kris, iemand die geboren is in 2020 en spreekt in 2054. Jij is Tom Schilperoort, een Nederlandse journalist aan het begin van de twintigste eeuw, die zijn carrière begon in Parijs, die het lukte om Pablo Picasso voor enige tijd naar Nederland te halen en die uiteindelijk autojournalist werd. Kris doet zijn onderzoek naar Tom, en leeft ondertussen een leven in een Nederland dat in veel opzichten nog net wat dystopischer is dan 2020: met name de sociale spanningen zijn nog wat groter geworden.

Het knappe is dat de twee verhalen elkaar op allerlei manieren spannen. Waar Tom in Schoorl een 'meidenmarkt' meemaakt, waar alleenstaande meisjes van een heuvel afrollen om zo op te vallen bij de jongens, daar komt Kris zijn latere geliefde tegen als zij van een duin komt rijden. In beide verhalen spelen rivaliteit met een andere man een rol, fascinatie voor autotechniek, en de strijd tussen het woord en het beeld. 

Doordat de ik van Kris uit 2054 zich tot de jij van Tom uit de eerste helft van de twintigste eeuw richt, gaat hij als het ware over het hoofd van de lezer van nu heen. De ontwikkelingen die begonnen met Tom en die eindigen met Kris, daar zitten we nu middenin. De sfeer in die toekomst is licht Houellebecqiaans, onder andere doordat de islam een belangrijke speelt, zij het een minder gewelddadige dan bij Michel Houellebecq zelf – net als in Soumission is er sprake van een politicus van islamitische herkomst die hoge ogen lijkt te gooien in de landelijke verkiezingen, maar bij Weijts is hij een soefi. De Houellebecqiaanse sfeer wordt nog eens versterkt doordat Furore zich deels in Frankrijk afspeelt. Tegelijkertijd is Weijts in veel beheerster in zijn toekomstbeeld en in zijn stijl.  

Dat een ik zich richt tot een jij maakt Furore in technische zin ook een lyrische roman. De jij is ook een echt lyrische apostrofe – een dode die de ik tot leven wekt door zich tot hem te richten.

(Er is trouwens één aspect dat me voor raadselen stelt: de manier waarop Weijts Arabische en Romeinse cijfers afwisselt in de nummering van hoofdstukken en deelhoofdstukken. Daar lijkt een systeem achter te zitten, maar ik zie niet welk systeem.)

Het omslag van Furore is heel fraai, maar raakt tijdens het lezen beschadigd. Je kunt dat als een beeld zien: in de strijd tussen beeld en woord blijkt het goud van het beeld uiteindelijk klatergoud, terwijl de woorden, duurzamer dan brons, blijven staan. Het boek heeft een fraai motto, een citaat van een interview door Bibeb met Picasso uit 1961, waarin Bibeb over het bezoek aan Nederland schrijft: "De naam van degene bij wie hij logeerde, versta ik niet, maar hij zegt op m'n vraag: 'Ach nee, die is toch niet bekend.'" 

Maar nu heeft Weijts die onbekende toch maar mooi vereeuwigd.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.