Geerten Meijsing. Zeven kerstvertellingen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 2020.



De zevende kerstvertelling van Geerten Meijsing eindigt met een lijst van allerlei lijstjes, die de schrijver aanmaakt als hij niet slapen kan. Het is een rijke en wat je zou kunnen noemen een recursieve lijst. Een onderdeel van de lijst zijn bijvoorbeeld de eigenschappen waarop hij in het verleden vriendinnen heeft beoordeeld – een lijst binnen de lijst. Maar een van die eigenschappen zijn dan weer de 'sportieve vaardigheden, anders dan seks, zoals tennissen, zwemmen (borstcrawl), roeien & zeilen, (...)'

De zeven kerstvertellingen zijn op een bepaalde manier ook een lijst – het zijn duidelijk zeven autobiografische verhalen, in verschillende perioden geschreven, maar steeds handelend rond de kerstperiode. Het zijn opsommingen van melancholie, maar je kunt ze ook lezen als brieven zonder geadresseerde.

Wat ik mooi vind – de schrijver weet je het gevoel te geven dat hij, of laten we voor de vorm zeggen: de verteller, door en door eerlijk is. Heel aangenaam vind ik dat hij bijvoorbeeld van Kerstmis houdt. Weliswaar vindt hij, in navolging van zijn vader, die een aantal keer fraai wordt herdacht in deze verhalen, dat andere mensen het feest verkeerd vieren (op kerstavond hoor je vis te eten, want het is eigenlijk een vastendag, op Eerste Kerstdag dien je een zelf in de oven klaargemaakte eend te eten), maar het is echt lang geleden dat ik iemand positief over kerst lees. Cultureel correct is om kerstmist te verafschuwen, bijvoorbeeld als een te commercieel feest, en het dus als de hel af te schilderen, en Meijsing is bepaald niet cultureel correct. 

Hij heeft het ook niet nodig, want de hel is er toch wel, bijvoorbeeld omdat zijn dochter – naast zijn vader de enige van wie hij houdt en aan wie het boek is opgedragen – niet naar zijn Kerstfeest komt, of omdat de armoede – er valt geen bestaan op te bouwen op Sicilië als Nederlandse schrijver – voortdurend aan de deur klopt. Meijsing is een échte bohémien, die dagenlang zure linzensoep moet eten hoewel hij eigenlijk in zijde gehuld op een bank moest liggen terwijl iemand hem gebraden eend in de mond legt. 

Het zijn daardoor échte noodkreten de profundis, ze voelen niet gespeeld, en tegelijkertijd is Meijsing stevig genoeg om overeind te blijven staan. Her en der in de verhalen wordt verwezen naar gedachten over zelfmoord, maar de schrijver blijft steeds overeind te staan. Er zijn altijd, altijd genoeg mooie dingen in dit melancholieke universum.
 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.