Het eerste kwart: Charlotte Mutsaers, Harnas van Hansaplast
In Harnas van Hansaplast maakt de lezer kennis met een rusteloze geest, een vertelster die zich voortdurend door van alles en nog wat laat afleiden en dan onbekommerd zijwegen inslaat. Haar psychiater noemt haar daarom een HSP, een Hoog Sensitief Persoon, en dat wekt haar onvrede. Ze schrijft dan:
Toegegeven, ik ben geboren met wijd open zenuwen zodat alles spijkerhard en ongefilterd bij me binnenkomt en me soms achterlaat in een staat van hulpeloosheid. Laatst nog zag ik een rustieke mand vol gedroogde varkensoren open en bloot in de dierenwinkel staan. In elk oor bevond zich een gat waar je met gemak een vinger doorheen kon steken, een restant van het oormerk. Ik voelde aan mijn oorbellen en ging ter plaatse van mijn stokje.
En weg zijn de varkensoren, en ze komen nooit meer terug. De vertelster deelt dit lot met haar broer Barend, op wie deze hoogsensitiviteit alleen op een andere manier heeft ingewerkt: hij heeft zich de laatste twintig jaar van zijn leven, voor hij op zijn 51e overleed, min of meer opgesloten in het huis waar hij is opgegroeid, heeft er geleefd van afhaalmaaltijden, heeft er zijn gebit verwaarloosd, is opgehouden met Franstalige strips te verzamelen en heeft in plaats daarvan een gigantische verzameling porno aangelegd.
In de maanden na zijn dood ruimt de vertelster, samen met haar zus – het gezin had drie kinderen – het huis uit, dat dus ooit ook het huis was van haar eigen jeugd. Ze schetst daarmee een zelfportret dat ontroert omdat zo duidelijk is dat die broer een andere kant is van haar eigen karakter, dat het met haar ook zo slecht had kunnen aflopen als ze niet een schrijver was geworden (ze is een schrijver geworden) en als ze niet een partner had gevonden (ze heeft een partner gevonden), want allebei die dingen had Barend, zo wordt gaandeweg duidelijk, ook vast gewild.
Tegelijkertijd is zijn volkomen eigenzinnigheid, zijn warsheid van iedere conventie, zijn weigering om zich op elke manier ook aan te passen aan wat anderen eventueel van zijn gedrag zouden denken voor de vertelster, Lot, ook een voorbeeld.
Barend heeft zelf ook ooit een zelfportret van zichzelf getekend: althans, op de muur heeft hij ergens van pleisters een poppetje (een harnas) gemaakt, waaronder hij 'IK' geschreven heeft. Een schoolvriendin vertelt Lot over hoe goed een echt harnas hem vroeger paste, wat een ridder hij was. Dat harnas blijkt echter spoorloos verdwenen. Waar de zussen in een kast bijvoorbeeld nog wel al hun zomerjurken vinden van toen ze 18 waren, is het harnas weg – en zonder betekenis is dat natuurlijk niet.
In het gezin van Barend en Lot (en de zus die alleen met haar initiaal A. wordt aangeduid) was, schrijft Lot, op een zeker moment misschien geen warm of liefdevol gezin, maar het was wel veilig, en in dat opzicht is Harnas in hansaplast een portret van een gezin. Het zou interessant kunnen zijn om dit boek een keer te contrasteren met Vallen is als vliegen van Manon Uphoff, dat in 2019 verscheen, en dat óók over een Utrechts gezin gaat. Het zijn allebei binnenhuisboeken, waar bovendien een verleden wordt gecontrasteerd, maar tegelijkertijd kan het contrast niet groter zijn. Vallen is als vliegen een gezin uit een heel ander milieu, en een heel ander deel van Utrecht en waar bovendien de term 'veilig' niet het eerste predicaat is dat in de lezer opkomt.
Reacties