Virginia Woolf. A Room of One's Own. Penguin, 1991 (1929)

 


A Room of One's Own verscheen bijna een eeuw geleden, in 1929. Het is een essay over allerlei aspecten van het thema 'vrouw en fictie' dat de lezer in 2025 met nostalgie vervult. 

Het is een boek dat alle aspecten van het onderwerp aan de orde laat komen zonder dat je voelt dat de schrijver een lijstje afwerkt: waarom zijn er zo weinig prominente vrouwen in de literatuurgeschiedenis? Hoe deden de belangrijke vrouwen, met name de Engelse romanschrijfsters Emily en Charlotte Brontë, Jane Austen, en George Elliot, het dan wel?  Hoe wordt de vrouw in fictie uitgebeeld? Hoe vrouwelijk zou de ideale vrouwelijke schrijver zijn?

Woolf geeft de antwoorden van iemand die zelf in het vak zit, die zelf schrijver is: nuchter. Wat er nodig is om schrijver te worden, had de vrouw heel lang niet: de 'eigen kamer', een plek om zich terug te trekken en te concentreren. Sterker nog, waar de mannelijke schrijver al tijdens het werken geplaagd wordt door het besef dat de wereld echt niet op zijn werk zit te wachten, daar is de vrouw het schrijverschap actief tegengemaakt. Terwijl mannen schreven over al die vrouwen die voor hen belangrijk waren, schreven die vrouwen niet, laat staan over de mannen die voor hen belangrijk waren.

En dan, doordat dit schrijverschap zo bevochten moest worden, kon het nooit zo onthecht zijn als het beste mannelijke schrijverschap. De vrouw was zich altijd hyperbewust van haar positie. In al haar belezenheid haalt Woolf passages van Charlotte Brontë aan waarin je dat volgens haar kunt zien, passages die het werk minder goed maken dan het had kunnen zijn. De beste schrijver is geen man of een vrouw, maar een stem. Lange tijd lukte het mannen beter om zo'n stem te zijn dan vrouwen.

Maar Woolf lukte het duidelijk ook. Haar essay is weliswaar niet helemaal fictie, al heeft ze het wel ingebed in een verhaal, maar het is wel superieur proza. Zo superieur dat het melancholiek stemt. De literatuur in Engeland van honderd jaar geleden! De heldere zinsbouw, de rijke woordkeus, de superieure ironie:

I thought of that old gentleman, who is dead now, but was a bishop, I think, who declared that it was impossible for any woman, past, present, or to come, to have the genius of Shakespeare. He wrote to the papers about it. He also told a lady who applied to him for information that cats do not as a matter of fact go to heaven, though they have, he added, souls of a sort. How much thinking those old gentlemen used to save one! How the borders of ignorance shrank back at their approach! Cats do not go to heaven. Women cannot write the plays of Shakespeare.

En hoe gemakkelijk kon ze geen elementaire belezenheid veronderstellen om die ironie bot te kunnen vieren:

Certainly, if we consider it, Cleopatra must have had a way with her; Lady Macbeth, one would suppose, had a will of her own; Rosalind, one might conclude, was an attractive girl.

Dat is allemaal voorbij, vrouwen of mannen schrijven niet meer zo, helaas. De tijd is gekomen dat vrouwelijke schrijvers gaandeweg eindelijk hun eigen kamer hebben kunnen krijgen, en nu is er minder waardering voor de boeken die ze daar schrijven. Woolf dacht nog dat boeken lezen en schrijven een van de hoogste dingen was die de mens kon bereiken, maar steeds minder mensen lijken het daarmee eens. 

Ik las dit boek ook in 2009.



Reacties

Populaire posts van deze blog

Safae el Khannoussi. Oroppa. Pluim, 2024.

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Freek Van de Velde. Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Lannoo Campus, 2024.