"Ik ben geen aardige vrouw", waarschuwt Elke Heidenreich in haar boek Altern. Uit een boek valt lastig vast te stellen of dat aardig klopt, maar wel blijkt ze in ieder geval: een vrouw. Of beter nog: een mens. In de Nederlandse literatuur had je negentig jaar geleden mensen (mannen) die vonden dat het belangrijk vonden dat de schrijver een vent was – ze wilde iemand leren kennen uit zo'n boek. Die mensen zouden hopelijk van Altern hebben gesmuld.
Was macht das jetzt mit mir, das Alter? Ich habe keine Ahnung. Ich weiß nur: ich stelle mich ihm, ich verleugne es nicht, ich versuche nicht jünger zu wirken, als ich bin. Und ich finde schon gar nicht, dass das Leben im Alter weniger wert ist. Vielleicht mache ich mir da was vor, aber ich finde: Ich sehe noch ganz gut aus in dem Sinn, dass ich nicht zerknittert bin. (...) Manchmal aber sehe ich mein Gesicht plötzlich irgendwo im Spiegel, meist im Kaufhaus, auf der Rolltreppe, und dann denke ich: wer ist denn diese mürrische Alte mit den zerzausten Haaren? Und dann bin das ich.
Ik vind zo'n passage ontroerend, vooral aan het eind met die bijzondere constructie dann bin das ich (in het Nederlands kun je alleen maar zeggen 'dan ben ik dat zelf') Maar je krijgt hier ook het idee dat hier echt een vrouw van de pagina's komt stappen die een plaats voor zichzelf opeist zonder al te narcistisch of schreeuwerig te zijn: een vrouw die er mag zijn, en die ook mürrisch mag zijn en met haar haar in de war.
Heel mooi schrijft Heidenreich ook over haar moeder, die haar nooit goed verzorgd heeft, met wie ze zich nooit echt verzoend heeft – zelfs de pogingen daartoe aan het sterfbed van moeder bleven ongemakkelijk – maar van wie je tegelijkertijd voelt dat ze toch wanhopig van haar gehouden heeft. Al is het maar doordat ze toch telkens weer op die moeder terugkomt.
Reacties