Stephen C. Levinson. The Interaction Engine. Language in Social Life and Human Evolution. Cambridge University Press, 2025
Als je dit jaar een toegankelijk nieuw boek wil lezen van een vooraanstaand taalwetenschapper over enkele van de grote vragen van zijn vak, lees dan The Interaction Engine. Language in Social Life and Human Evolution. In dit boek – dat hier gratis te downloaden is – vat Stephen C. Levinson heel veel van zijn denken over taal van de afgelopen decennia samen.
Levinson is duidelijk een van de meest vooraanstaande taalkundigen van onze tijd, iemand die belangrijke bijdragen heeft gevormd aan ons theoretische begrip van onder andere beleefdheid, en daarnaast op allerlei plaatsen in de wereld veldwerk heeft gedaan naar talen waarnaar voor hem nieuw of nauwelijks onderzoek was gedaan. Hij was onder andere directeur van het Max Planck Institut für Psycholinguistik in NIjmegen.
Supersnel
De titel zegt het al: voor Levinson is de basis van taal het alledaagse gesprek. Volgens schattingen spreken mensen gemiddeld 15.000 woorden per dag uit, en ze doen dat in ongeveer 1500 ‘beurten’ in een gesprek: als ik iets vraag, en jij antwoordt, en ik verduidelijk daarop iets, en jij geeft je eigen visie, zijn dat vier beurten. Dat betekent dat die beurten gemiddeld 10 seconden lang zijn, kleine uitbarstingen van taal. Het is niet onredelijk om te veronderstellen dat wereldwijd de overgrote meerderheid van alle taal die geuit wordt, tot dit soort taal gerekend moet worden. Toespraken, blogposts, hoorcolleges, romans, gedichten – dat behoort allemaal tot een kleine minderheid.
Zelfs de taal die we niet uiten, bestaat minstens voor een deel uit interne dialogen – je oefent een gesprek, je doet een slecht verlopen gesprek voor de 10e keer over, je praat in je hoofd met dode geliefden. We weten om voor de hand liggende redenen heel weinig over taal in gedachten, maar er zijn ook wel concrete aanwijzingen dat ook in het denken dialogische taal een rol speelt. Je kunt mensen uitrusten met een beeper die op onvoorspelbare momenten afgaat waarop ze moeten noteren wat ze zojuist dachten, en dan blijkt dat best vaak een gesproken zin te zijn.
Hoe zo’n gesprek verloopt is al een wonder. Gemiddeld – dit is een beetje cultuurafhankelijk maar nu ook weer niet heel sterk – zitten er zo’n 200 milliseconden tussen het afsluiten van de beurt van de een en het beginnen van de beurt van de ander. En dat terwijl we weten dat er gemiddeld ongeveer 600 milliseconden zit tussen het moment dat je iemand een volkomen willekeurig en onverwacht plaatje laat zien (van een eekhoorn, of van een stronk broccoli) en die persoon dat kan benoemen. De enige denkbare conclusie die we daaruit kunnen trekken is dat de luisteraar voortdurend bezig is met het formuleren van een antwoord, en voorspellen (aan de hand van bepaalde woorden, of vertragingen in de uitspraak, of intonatie) wanneer de ander nu precies klaar zal zijn, zodat de aansluiting supersnel kan zijn.
Ingewikkeld
Daarbij zijn gesprekken wereldwijd ook nog eens heel complex gestructureerd. Neem het volgende dialoogje (door mij vertaald), tussen een Medewerker van een broodjeszaak (M) en een klant (K):
M: ‘Volgende’ ← Verzoek om bestellingM
0 K: ‘Rosbief op roggebrood’ ← Bestelling
1 M: ‘Mosterd of mayonaise?’ ← V1
2 K: ‘Pardon?’ ← Reparatiestarter (RS1)
3 M: ‘Wat?’ ← Reparatie op RS
3 K: ‘Pardon?’
2 ‘Ik verstond niet wat u zei’ ← RS2
1 M: ‘Wilt u mosterd of mayonaise?’ ← V1 = Reparatie
K: ‘Graag mosterd.’ ← A1
0 M: ((levert)) ← Uitvoering van de bestelling
De nummers geven hier reacties op elkaar: M reageert aan het eind van dit fragmentje op de bestelling (0) van K door een broodje te smeren. Maar eerst stelt ze zelf een vraag waardoor het mogelijk wordt dat te doen: ‘Mosterd of mayonaise?’ De K kan op die vraag niet antwoorden omdat ze het niet heeft verstaan. Dus doet ze een zogeheten ‘reparatiestarter’ (‘Pardon’). Maar daar kan M weer niet op reageren omdat ze die op haar beurt niet begrepen heeft.
De nummers (en het inspringen laten zien): voordat 0 kan worden beëindigd, moet eerst 1 worden gedaan, maar daarvoor is weer eerst 2 nodig en daarvoor dan weer eerst 3. Kennelijk houden beide sprekers een administratie bij van waar ze zijn: de bestelling blijft de hele tijd ergens staan, maar ook verder weten beide precies waar ze zijn. Ze zijn zich vermoedelijk niet eens op de hoogte van hoe ingewikkeld het is wat ze aan het doen zijn.
Schattiger
Op dezelfde manier houden we kennelijk ook voortdurend boek van tegen wie we wat ooit hebben verteld. Het is niet perfect, maar ook dit is, gegeven de complexiteit van de taak verbluffend gemakkelijk voor alle mensen. Dieren gaan daarentegen nooit op deze manier met elkaar om: ze zijn niet of veel minder geïnteresseerd in hoe anderen denken, ze hebben voor zover we weten niet zo’n complex systeem – die ‘interaction engine’ – van met elkaar praten.
Voor Levinson is dit hypersociale gedrag de basis voor ons taalvermogen. Ook baby’s gaan al voordat ze een woord kunnen spreken interacties aan met hun ouders (van aankijken, glimlachen, gebaren) waarvan het ritme heel sterk lijkt op dat van gesprekken. Al deze verschijnselen zijn volgens Levinson bovendien universeel, zoals de mens ook lichamelijk (in de structuur van de tong en andere spraakorganen, en de afstemming van het oor op bepaalde medeklinkerklanken) en in de hersenen (sterkere verbindingen tussen gehoor en bepaalde hersendelen die we gebruiken voor taalverwerking) lijkt te zijn. De mens is letterlijk gemaakt voor verbale interactie.
Levinson maakt in dit boek allerlei heel interessante observaties, en hij met origenele ideeën, bijvoorbeeld om het raadsel te verklaren hoe zoiets complex in de evolutie kan ontstaan. Volgens hem zou het weleens te maken kunnen hebben met het feit dat mensenvrouwen veel eerder dan vrouwen van andere mensapen een deel van de zorg van hun kinderen overlaten aan anderen: chimpanzees laten niemand toe, maar mensen laten hun kinderen al na een paar maanden ook door anderen verzorgen. Maar daarvoor is het wel nodig dat die anderen die kinderen goed kunnen begrijpen, en andersom: dat is precies de truc van het gedachtelezen die volgens Levinson uiteindelijk tot taal heeft geleid. Zoals het ook heeft geleid tot de veel ‘schattiger’ (of kinderachtigere) fysionomie van de volwassen mens in vergelijking met andere mensapen: grotere hoofden in verhouding tot het lichaam, grotere ogen in verhouding tot het hoofd, enzovoort. Mogelijk waren partners die schattiger kinderen gaven aantrekkelijker, omdat voor die kinderen beter gezocht zou worden.
Inspirerend
Levinson probeert te laten zien dat zijn theorie het hele taalvermogen kan verklaren. Dat is een goede wetenschappelijke tactiek: als je een hypothese hebt die duidelijk voor 60% van de bekende feiten werkt, probeer je te laten zien dat de overige 40% er ook onder vangen. Het betekent wel dat hij allerie vormen van taalgebruik (liedjes zingen, een ingewikkelde gedachte construeren, maar eigenlijk zelfs ook: elkaar informeren) en allerlei aspecten van de taal (bijvoorbeeld dat menselijke cognitie enerzijds en grotere sociale structuren anderzijds ook een rol spelen) vrij achteloos terzijde schuift. Uiteindelijk legt hij natuurlijk slechts een deel van de puzzel – een groot deel, misschien, maar toch slechts een deel.
Dat staat niet in de weg dat The Interaction Engine een heel inspirerend boek is. Lees het als gij taalkundige zijt of als ge iets anders zijn.
Reacties