Intrigerend aan de poëzie van Hester Knibbe is hoe ze ongemerkt af en toe de grens naar de spot oversteekt. Ze schrijft gedichten waarin ze tegelijkertijd precies en toch zoekend dingen verwoordt, en dat geeft recensenten soms zinnen in de pen zoals "In een wankele wereld, waarin een hand woordeloos houvast kan geven, staan Knibbes regels stevig op hun grondvesten". Janita Monna schreef dat onlangs in Trouw over Knibbes laatste dichtbundel. Of "Elementairder dan in Barcode kan poëzie niet zijn", zoals de flaptekstenschrijver van de bundel schrijft.
De bundel gaat over stilte, of heeft in ieder geval het woord stilte in de titel. In veel gedichten wordt ook gestorven. Het gedicht 'Opname' begint zo:
Daar lig je en wacht op morfine bezoek van je naasten wat vrienden.
Je ogen kussen de toppen van boven achter de ruiten, je ligtde wind te vermoeden daarbuiten de stilte te voelen
tussen de bedden, wee op de bedden.Een komen van gaan van troosters en werkers, het avondraam verbergt
al bijna de bomen, dan bestaat de wereld hardvochtig nogenkel uit deze kamer waar kleine verhalen zoemen
als stervende bijen plus het luchtig geluid van de airco.Wij hier: een archipel, onder één noemer.
Dat hier iemand dood gaat blijkt min of meer tussen neus en lippen door. Het woord sterven gaat over bijen die zelf weer metaforen zijn voor verhalen, maar ondertussen zegt het wel sterven en de betekenis daarvan breidt zich over het hele gedicht uit. Ook omdat er kennelijk troosters nodig zijn, en vooral morfine, dat genotmiddel van de stervenden in onze maatschappij. Ondertussen wordt met een paar andere woorden ook duidelijk gemaakt – werkers, airco – dat we in een ziekenhuis zijn dat er helemaal op is ingericht dat het gewone leven ook bij al dat sterven gewoon doorgaat.
Een ander gedicht verloopt hier parallel aan, maar hier glijdt Knibbe dus ineens in de satire, met een klassiek satirisch thema – als iemand doodgaat zien we in hoe betrekkelijk het was waar hij zich druk over maakte, zo midden in het leven:
Flow
De man die daar ligt heeft een volle agenda
maar plots kleurt die morgen zwart
met mensen die nauwelijks rouwen, de dag erna
zal iemand gaan trouwen en de dag erop
staan gesprekken gepland met directie
en mensen die onder hemvallen. De man die daar ligt staat hoog
op een lijst voor promotie, maar daar gaat het
nu even niet over: hij luistert niet meer
ligt ongewoon stil voor een man
met een volle agenda. Straks wordt er
gefluisterd, wordt over de manmet de volle agenda gefluisterd –
Flow verwijst naar de theorie dat je heel gelukkig kunt worden van lekker bezig zijn, maar de man in dit gedicht is niet lekker bezig. Hij ligt. Hij heeft allemaal afspraken, maar die doen er niet meer toe. Tot drie keer toe wordt zijn 'volle agenda' genoemd, maar de belangrijkste activiteit aan het eind van het gedicht is dat er (in het passief) over hem wordt gefluisterd. Daar lig je dan met je flow, en je promotiekansen, en de mensen die onder je vallen.
Ik geloof dat een term als 'ironie' niet vaak in verband met Knibbes werk genoemd is, maar een gedicht als 'Flow' geeft daar wel aanleiding toe. Het rijmen van trouwen op rouwen, het contrast tussen het vallen van de mensen en het hoog op de lijst staan van de man, het 'ongewone' stil liggen van de man – die kan ik niet allemaal anders lezen dan ironisch en het gedicht als geheel dus als spot. Spot die zo mild is dat hij recensenten als Monna niet lijkt op te vallen, maar desalniettemin toch spot.
Reacties