In de afgelopen week heb ik een paar stukjes geschreven over het boek Afrikaans Linguistics: Contemporary Perspectives. Ik heb daarbij vooral aandacht besteed aan een aantal aspecten waarvan ik vermoed dat neerlandici er niet zo op de hoogte van zijn terwijl ze juist bijzonder zijn – zoals de manier waarop de taal gegroeid is en nog iedere dag groeit door contact met andere talen elders op de wereld. We zijn ook steeds meer gaan beseffen hoe taalcontact in de loop van de eeuwen ook het Nederlands heeft gemaakt tot wat het is, en het is niet zo gek om te zeggen dat de twee talen uit elkaar zijn gegroeid omdat ze allebei in contact hebben gestaan met een net wat andere verzameling talen. Maar het contact is in het geval wel heel intensief geweest: Waar het Nederlands sudderde in een braadpan, komt het Afrikaans uit de pressure cooker.
Het valt daarbij op dat de afrikanisten regelmatig verwijzen naar de neerlandistiek, soms met enige afgunst (Wannie Carstens wijst er in zijn hoofdstuk over normen op dat de normatieve literatuur over het Nederlands een veel uitgebreider taaladviesliteratuur heeft) en soms met waardering (Carstens, Bosman en Wierenga vertellen in het laatste hoofdstuk dat instelingen als de Taalunie, het Meertens Instituut en het INT de afgelopen jaren hebben geholpen met het opzetten van een aantal infrastructuurprojecten voor het Afrikaans, zoals het Taalportaal.
Ik denk dat de neerlandici omgekeerd veel te weinig profiteren van de enorme kennis van de zustertaal die in Zuid-Afrika wordt opgedelfd. Ja, er is geholpen met de infrastructuur, maar ondertussen zijn afrikanisten veel beter op de hoogte van de neerlandistiek dan omgekeerd. Ik begon dit reeksje besprekingen van Afrikaans Linguistics met te zeggen dat dit boek eigenlijk verplichte stof zou moeten zijn in iedere opleiding neerlandistiek. Maar dat is een grapje omdat het een ideaal is dat zó onbereikbaar is.
De samenwerking is in de tijd van de apartheid besmet geraakt – in die tijd zijn veel banden verbroken, en precies daardoor hebben we hier in Europa gemist dat men in de afrikanistiek juist is gaan ontdekken dat de meerderheid van de sprekers niet-wit is, en dat de variëteiten die deze mensen spreken ongemeend boeiend zijn, en allerlei processen hebben ondergaan die ons van alles kunnen leren. Het Afrikaans is niet voor niets ook in de internationale taalkunde een interessant bijzonder geval, omdat het in sommige opzichten lijkt op een zogeheten creooltaal, maar dat terwijl het ontstaan is in heel andere omstandigheden dan andere creooltalen. Dat het Nederlands uit vroeger eeuwen zo'n belangrijke component in die taalmix was, maakt het voor interessant. Bovendien: wie weet komen wij met alle mondiale ontwikkelingen ook nog wel eens in een pressure cooker.
Er is ook nog een andere reden om jaloers te zijn op de afrikanistiek: zo'n fraai op een internationaal publiek gericht actueel overzicht over het hele vakgebied hebben wij helemaal niet. Dutch linguistics. A contemporary perspective is niet meer dan een droom. Gelukkig hebben we Afrikaans linguistics.
Reacties