Volgens de vertaler Marietje d'Hane-Scheltema zijn vier regels uit Ovidius' Fasti beroemd. In haar vertaling:
Er woont een god in ons. Die warmt ons, die bezielt ons,
die kracht wekt goddelijke inspiratie en
ik heb het volste recht om goden te ontmoeten,
omdat ik dichter ben of over goden zing...
Ik heb ze ook even in het Latijn opgezocht:
est deus in nobis, agitante calescimus illo;Ik vind het jammer dat D'Hane-Scheltema die beroemde regels naar mijn smaak nogal slap heeft vertaald. Waarnaar verwijst 'die kracht'? Hoezo vates hier vertalen als dichter, zodat de laatste regel nogal dubbelop aanvolt (ja, als je dichter bent, zing je)? Zo hier zoiets als ziener niet beter passen?
impetus hic sacrae semina mentis habet:
fas mihi praecipue voltus vidisse deorum,
vel quia sum vates, vel quia sacra cano.
Het is niet representatief, want over het algemeen vind ik D'Hane-Scheltema's vertaling heel goed. Het is overigens voor een deel een bewerking, want ze vat een aantal passages samen die wat droger zijn (en bijvoorbeeld gaan over het op- en ondergaan van allerlei sterrenbeelden, waar Ovidius zich kennelijk ook nog eens in vergiste).
Fasti is een onvoltooid meesterwerk. Dat blijkt uit die feitjes met de sterrenbeelden, maar vooral ook uit het feit dat we alleen de eerste zes boeken overhebben, zonder aanwijzingen dat de overige boeken ooit hebben bestaan.
Ovidius wilde de Romeinse kalender doorwerken: iedere maand een eigen boekrol, en dan min of meer dag voor dag beschrijven wat voor bijzondere dagen er zijn, en welke mythologische verhalen er verbonden zijn met die dagen. Uitleggen waarom maart naar Mars is genoemd, en dat Romulus zo ooit zijn vader heeft willen eren. Want we leven natuurlijk voor een deel nog steeds vrijwel wereldwijd met de Romeinse kalender, of in ieder geval de Romeinse indeling in maanden.
Ovidius schreef dan ook vanuit het centrum van de macht. Duidelijk wordt hoe sterk ruimte – de kaart van Rome – verbonden is met die kalender, hoe een heleboel van die mythologieën lokale mythologieën zijn, hoe ze gaan over de stad, hoe de schrijver er in zijn tijd nog naar verwijst dat ook naburige volkeren de maand april naar Venus (Afrodite) hebben genoemd – al is al die variatie verdwenen. De Romeinen hadden uiteindelijk de macht om hún lokaal bepaalde kalender aan een groot deel van de bekende wereld op te leggen.
Interessant vind ik ook de verbindingen tussen een microniveau en een macroniveau, zowel in ruimte (de stad Rome en dan al die plaatsen van het hele Middellandse zeegebied waar zelfs mythologische figuren als Aeneas en Hercules vandaan kwamen), als in tijd (hoe er meerdere malen per maand feesten werden gevierd die allemaal verbonden waren met grootse gebeurtenissen uit het verleden).
Maar die regels die D'Hane-Scheltema aanwijst, lijken me ook niet voor niets beroemd: de intrigerende relatie die eruit spreekt tussen godsdienst en dichtkunst, tussen de kleine mens en de grote goden, en tussen het boek dat de dichter aan het schrijven was en de kosmos die het bezong.
Er huist een god in ons; door hem geraakt, ontvlamt
het hart, zijn drift bevat het zaad van heilig vuur.
Mij is het toegestaan de goden aan te zien,
hetzij omdat ik zie, hetzij omdat ik zing.
Vertaald en toegelicht door Marietje d'Hane-Scheltema
Reacties