Andrea Moro. Lucretius and the Bat with Blue Eyes. Explaining the Universe with the Alphabet. The MIT Press, 2025.



Andrea Moro is langzaam op weg de Umberto Eco van de taalwetenschap te worden: een onderzoeker die door zijn onderzoek geïnspireerd wordt tot fictie en literaire essays. Dat onderzoek gaat over 'onmogelijke talen' – met hersenscans heeft Moro laten zien dat mensen die een verzonnen taal krijgen aangeleerd met regels zoals die ook in bestaande talen voorkomen andere delen van hun hersenen gebruiken dan mensen die een taal krijgen aangeleerd met 'onnatuurlijke regels'.

Een voorbeeld van zo'n onnatuurlijke regel is dat je zinnen ziet als rijtjes woorden, en de regels van toepassing laat zijn op woorden die naast elkaar staan. Je kunt bijvoorbeeld een taal verzinnen waarin je moet zeggen 'de vrienden van Marie rent', met rent in het enkelvoud omdat Marie, dat onmiddellijk naast het werkwoord staat ook enkelvoud is. En zo zou je in die taal ook moeten zeggen 'de baas van de vrienden rennen'.

Overzichtelijk

Bestaande talen werken niet zo. Daarin kijk je altijd naar woordgroepen. Je zegt 'de vrienden van Maria rennen' omdat de woordgroep 'de vrienden van Maria' in het meervoud staat. Moro ontdekte dus dat je zulke talen makkelijker verwerkt. We kunnen de lineaire taal wel leren, maar daarvoor gebruiken we dan andere delen van onze hersenen, die niet speciaal voor taal geschikt zijn.

Over die onmogelijke talen schreef Moro eerder de roman Het geheim van Pietramala, over een dorp waarin mensen bij wijze van experiment hebben geprobeerd hun kinderen die taal te leren – een dorp dat daardoor uitgestorven is. Sindsdien schreef hij verschillende essays waarin hij de bevindingen van de taalwetenschap in een cultureel kader te plaatsen. Onlangs verscheen Lucretius and the Bat with Blue Eyes, een beschouwing over De rerum naturae , waarin Moro laat zien dat er veel overeenkomsten zijn tussen de filosofie van Lucretius en moderne wetenschappelijke inzichten.

Dat geldt Lucretius' opvatting over de natuur, zijn overtuiging dat alles wat er is moet bestaan uit kleinste deeltjes en dat de verschillen tussen verschillende dingen (een tafel en een logicus) vooral bestaan uit de verschillende manieren waarop die atomen gerangschikt worden. Lucretius gebruikte hiervoor de analogie met de schrijftaal: met een overzichtelijke verzameling letters vallen alle zinnen te maken.

Mutatie

Maar het geldt ook voor Lucretius' opvatting over de taal zelf. Lucretius was vooral in taal geïnteresseerd als biologisch fenomeen – hoe kon de mens tot een taaldier worden? Een belangrijk inzicht en nog altijd geldig, zegt Moro, is dat we niet moeten denken dat biologische kenmerken ontstaan om een bepaalde functie te vervullen. Het is niet zo dat dieren eerst wilden zien en daarvoor ogen ontwikkelden, maar eerder andersom: ogen groeiden en daardoor konden we zien. Lucretius heeft de evolutietheorie niet uitgevonden, maar hij was wel een goed bioloog. En het verhaal past goed in Moro's straatje – hij is ervan overtuigd dat de syntaxis, het vermogen om woorden aaneen te rijgen tot zinnen, ook ooit min of meer bij toeval is ontstaan, en dat de mens pas daardoor het unieke menselijke taalvermogen kreeg.

Op dat moment verlaat Moro Lucretius om zich te verdiepen in de moderne biologie. Kan zoiets op het oog ingewikkelds als grammatica in één klap ontstaan? Ja, zegt Moro, zo werkt het ook bij vleermuizen. Er zijn nooit tussenvormen ontdekt tussen de vleermuis en zijn naaste verwant, de rat. Dat komt doordat slechts één gen verantwoordelijk is voor de vliezen die bij vleermuizen tussen de poten groeien – dat gen staat aan of uit. Een andere parallel is die van blauwogigheid: kennelijk stammen alle blauwogige mensen af van dezelfde voorouder met een specifieke mutatie.

Het is dus mogelijk dat taal bij de mens op deze manier is ontstaan: één mutatie bij de eerste homines sapientes, met gigantische gevolgen.

Reacties