Ik denk dat we in een periode zijn aanbeland van het prozagedicht. Iemand zou het serieus moeten onderzoeken, want het recency effect ligt altijd op de loer – het effect dat je denkt dat iets dat jou recent is opgevallen daarom ook recent is.
In ieder geval valt het me op in Verzachtende omstandigheden van Lotte Dodion.
Didion gebruikt sowieso heel verschilende vormen in de gedichten. Er is een gedicht over een zwerm vogels die de vorm heeft van een zwerm vogels, er is een gedicht waarin losse zinsdelen zijn uitgestrooid over veel wit op de pagina's, er zijn heel korte gedichten en betrekkelijk lange. Verzachtende omstandigheden is al haar tweede bundel, dus het kan er haar niet om gaan dat ze laat zien wat ze allemaal kan, het moet een stijlkenmerk zijn.
De prozagedichten vind ik het sterkst. De korte gedichten zijn soms wat flauw, en dat geldt ook voor de vogelzwerm, waarvan de tekst luidt:
Trekvogels in V-formatie hoe spreken ze af wie de leiding neemt en wat als die niet komt opdagen?
Dit is een tekst die voorbij gaat aan wat nu eigenlijk echt mooi en interessant is aan die formaties: dat niemand de leiding neemt en dat het toch goed komt. Of misschien refereert het daar wel naar, maar dan refereert het naar iets dat bekend is op een quasi-naïeve manier. Dat het woord wie in de afbeelding in het midden staat, de leiding neemt, zoiets roept bij mij ook geen bijzonder gevoel op. Ik registreer het, het is tot op zekere hoogte knap gedaan, slim bedacht, enzovoort, maar ik ben als ik lees niet altijd in de stemming voor knap gedaan en slim bedacht.
In de prozagedichten bevrijdt Dodion zich van de eis om een vorm te vinden voor haar teksten. Omdat daar niet haar kracht licht, komen die teksten dan beter tot hun recht. Het laatste gedicht (op een toegift na) heet 'Dingen die bevlekt zijn en toch goddelijk' en begint zo:
Lieveheersbeestjes. Regen op het tentzeil. Een spreeuw. Een ree. Een sneeuwuil. Zelfgemaakte chocomelk. Aardbeien (vers en veel). Geglazuurde koeken. Kleuters die Calippo's eten.
Zo'n hele opsomming is mooi, die kleuters stemmen intens gelukkig.
Het gedicht gaat dan nog een halve bladzijde voor, en eindigt met:
Zoenen met veel tong. Natte dromen die uitkomen. Een oog waarin ontroering opwelt. De vingers van de verlosser die de navel afbindt, het vlekkerige kind voor het eerst op je borst legt.
Hiervoor hoeft geen vorm gevonden te worden, de opsomming is de vorm.
Reacties