Stan van Pelt. Sloppy Science. Alles over wetenschapsfraude: van foutjes tot nepcongressen. Lebowski, 2025
Omdat de wetenschap een menselijk bedrijf is, maken wetenschappers voortdurend fouten. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is daarom: voortdurend kritiek leveren op jezelf en op anderen. De momenten dat het de wetenschap gelukt is boven het gemodder en gepruts uit te stijgen, en sommige van de inzichten te formuleren waarop de mensheid trots kan zijn, was altijd doordat fouten werden erkend, er precies werd beschreven waar het mis was gegaan, en die missers werden gerepareerd – weliswaar met weer nieuwe fouten tot gevolg, maar hopelijk wat minder grove fouten.
In zijn boek Sloppy Science. Alles over wetenschapsfraude: van foutjes tot nepcongressen beschrijft Stan van Pelt een groot aantal zaken die mis zijn gegaan in de wetenschap, en dan vooral de wetenschap waarbij Nederlanders betrokken waren: van verzonnen onderzoeksresultaten, veel te opgeblazen persberichten, tot machtsmisbruik door begeleiders van proefschriften. Van Pelt is de afgelopen jaren een van de belangrijkste Nederlandse wetenschapsjournalisten geworden, die niet alleen zelf in het onderzoek heeft gewerkt (dat geldt niet voor alle wetenschapsjournalisten) maar bovendien niet alleen maar hoera roept over al het prachtige onderzoek (dat doen sommige wetenschapsjournalisten wel), maar ook uitgesproken kritisch kan zijn.
Echt congres
Wie Van Pelt een beetje gevolgd heeft, ziet hier handzaam en geactualiseerd bijvoorbeeld zijn bevindingen terug over de ontdekking (wel of niet) van het majoranadeeltje door de groep van Leo Kouwenhoven in Delft, inclusief het verslag van een 'terugblikinterview' waarin Kouwenhoven Van Pelt verwijt dat hij met zijn verslaggeving zoveel schade heeft aangericht. Ook met de bekendste Nederlandse wetenschapsfraudeur Diederik Stapel heeft Van Pelt trouwens gesproken om terug te kijken op diens affaire.
Sloppy science is daarmee een goed overzicht van alles wat er mis ging in de wetenschap, zonder dat de boodschap is dat we die wetenschap maar moeten opgeven.
Wat ik verwarrend vind is hoe allerlei dingen op een hoop worden gegooid. Dat zit al in de combinatie van titel en ondertitel. Sloppy science betekent vooral 'slordige wetenschap', en daarnaar verwijzen de 'foutjes' maar dat is toch niet precies hetzelfde als fraude. Het laatste impliceert opzet en ook dat de fraudeur er beter van wordt, het eerste is toch meer een vorm van onachtzaamheid. Ook de nepcongressen uit de ondertitel zijn misschien niet per se wetenschcapsfraude, zoals Van Pelt trouwens ook schrijft in het hoofdstuk dat erover gaat. Het betreft hier evenementen die helemaal zijn opgezet als internationale congressen: in een hotel komen mensen van over de hele wereld samen om hun onderzoek te presenteren. Het enige verschil met een 'echt' congres is dat er bij die nepcongressen nauwelijks of geen selectie plaats vindt van wie er kan komen spreken, en dat er dus soms mensen van allerlei vakgebieden door elkaar lopen, die nauwelijks iets hebben aan elkaars input.
Ze zijn er alleen om de zakken van de organisator te spekken – dat is een heel lichte vorm van fraude door die organisatoren, maar niet echt wetenschapsfraude. Het is niet duidelijk dat de lezingen per se slechter zijn dan op een echt congres.
Daarbij geldt natuurlijk ook dat het feit dat er uitwassen zijn – en Van Pelts boek gaat vooral over uitwassen – natuurlijk niet per se zegt dat er serieuze problemen zijn in de hele wetenschap. Zolang het een zeker prestige heeft om wetenschapper te zijn, zullen mensen soms oneigenlijke middelen gebruiken om dat te bereiken.
Bescheidenheid
Tegelijkertijd laat Van Pelt in de laatste hoofdstukken, waarin hij suggesties doet hoe we de wetenschap kunnen verbeteren, zien dat al die zaken die hij aantoont wel degelijk iets met elkaar te maken hebben. Het zijn symptomen van een in sommige opzichten dolgedraaid systeem, waarin wetenschap wordt gezien als een 'topsport' (dixit NWO-baas Marcel Levi) waarin individuen bovenmenselijke prestaties leveren met hun geniale inzichten, en waarin je als onderzoeker mee moet doen in een of andere ratrace die weinig te maken heeft met authentieke verwondering en meer met zoveel mogelijk artikelen publiceren in zo prestigieus mogelijke tijdschriften.
Een alternatieve cultuur is eigenlijk nodig, zegt Van Pelt: één waarin meer mensen als leidinggevende komen bovendrijven die echt het collectieve belang voor ogen hebben, die zien hoe we inzichten eigenlijk alleen in samenwerking kunnen verwerven. Hij geeft het verrassende voorbeeld van defensie; hij sprak met generaal b.d. Peter van Uhm, die uitlegt dat er bij de keuze van leidinggevende op wordt gelet dat ze niet hun eigen ego laten prevaleren boven het maken van de juiste keuze.
Deze werkwijze zou een ideale blauwdruk kunnen vormen voor de academische wereld. Nu kom je daar met een groot ego nog altijd makkelijker bovendrijven dan met grondigheid en bescheidenheid.
Ik zou geloof ik voor de academische wereld wel een wat democratischer organisatievorm kiezen dan het leger, maar wel met hetzelfde doel: mensen selecteren die niet de volkomen onzinnige rol van superster spelen omdat ze zoveel artikelen in Science hebben.
Een probleem om dit allemaal te bereiken is overigens wel dat het gebaseerd moet zijn op veel meer vertrouwen dan we nu in elkaar hebben: vertrouwen dat mensen die geen meetbare of zelfs rechtstreeks waarneembare bijdrage doen, toch belangrijk werk doen. Vertrouwen dat geld dat geïnvesteerd wordt in onderzoek dat op het oog tot weinig resultaten leidt, toch ook geen weggegooid geld is. We leven niet in een politiek klimaat waarin dat gemakkelijk te verwerkelijken is.
Zakelijk
Meer zie ik wat dat betreft in het instellen van een zogeheten g-index in plaats van een h-index. De laatste is een populair instrument om te meten hoeveel iemand gepubliceerd is en hoe invloedrijk dat is geweest. De term g-index komt van de Amerikaanse psychologe Kelly-Ann Allen:
Die g staat dan voor generositeit, geven en andere goede daden die een wetenschapper verricht, zoals replicatiestudies uitvoeren of vrijwilligerswerk doen voor wetenschappelijke verenigingen.
Een noodzakelijke verbetering laat Van Pelt onderbelicht in zijn aanbevelingen, hoewel je het makkelijk uit zijn eigen boek moet komen: dat er ook meer ruimte moet komen voor onderlinge kritiek. Aangezien die kritiek een motor is van het wetenschappelijk bedrijf zou je best kunnen zeggen dat iemand die niet af en toe een wetenschappelijk artikel bekritiseert, van iemand anders of (beter nog) van zichzelf, eigenlijk geen goede wetenschapper is. (Die kritiek moet natuurlijk altijd zakelijk zijn en nooit bedoeld om alleen maar de eigen visie in een beter licht te plaatsen.)
Repareren
Van Pelt beschrijft bijvoorbeeld uitgebreid het fenomeen van de fraudejager, mensen die soms wel in honderden wetenschappelijke artikelen ernstige fouten hebben aangewezen. Hij vertelt ook dat die mensen vaak onbezoldigd hun werk doen, en in ieder geval is het niet iets waar je veel credits voor krijgt. In het algemeen wordt kritiek - laten zien dat iets niet klopt, dat een experiment anders geïnterpreteerd kan worden, dat een redenering helemaal niet per se naar de veronderstelde uitkomst leidt – verbazingwekkend weinig gewaardeerd in de moderne wetenschap. (Hoewel Van Pelt te wellevend is om daar zelf op te wijzen, zie je dat al aan de manier waarop Kouwenhoven op zijn stukken in de Volkskrant reageerde: alsof niet de gemaakte fouten schade toebrengen, maar degene die op de fouten wijst.)
Het lijkt ook in tegenspraak met Van Pelts terechte aandacht voor meer collegialiteit en generositeit, en de gedachte dat we alleen vooruitkomen als we elkaar helpen. Kritiek is wel heel ongezellig, ik ken collega's die vinden dat een 'veilige wetenschap', betekent: een wetenschap zonder kritiek. Maar tegelijkertijd: als we veel meer beseffen dat we allemaal samen toe proberen te werken naar hetzelfde doel, hoeft die kritiek ook minder persoonlijk genomen te worden. Alle foutjes die we maken, maken we samen. Laten we ze dan ook samen proberen te repareren.
Reacties