Carry van Bruggen. Hedendaagsch fetischisme. Em. Querido's uitgeverij, 1948 [1925]

 


Om te vieren dat Hedendaagsch fetischisme dit jaar 100 jaar geleden verscheen, heb ik het herlezen. Het is een heel wonderlijk gestructureerd boek, dat eigenlijk de indruk wekt niet gestructureerd te zijn. Het eigenlijke onderwerp, de taal wordt in de eerste 70 bladzijden af en toe aangekondigd, maar komt dan voortdurend niet op gang omdat in plaats daarvan een heel abstracte samenvatting van Carry van Bruggens eerdere Prometheus wordt gegeven. Aan de andere kant eindigt het boek ineens heel abrupt, zo ongeveer op de bladzijde waarop de auteur nog een aantal voorbeelden geeft van iets dat nauwelijks haar hoofdonderwerp is – de wonderlijke oplossingen die vertalers soms kiezen.

Bovendien draaft de schrijfster steeds te ver door. Ze verwijt (niet precies benoemde) anderen dat ze de wereld niet goed zijn, dat ze verkeerde onderscheidingen nemen, maar waar haar eigen onderscheidingen dan precies op gebaseerd zijn, wordt nooit duidelijk.

Het is, met andere woorden, een heerlijk boek. Je ziet een vrije geest aan het woord, iemand die heel ernstig nadenkt over een onderwerp en niet bang is daarin haar eigen conclusies te trekken. Dat die conclusies niet kloppen of jou als lezer lang niet altijd aanstaan, dat doet er niet toe. Je ziet een verstand aan het werk, een scherp, en allesbehalve bang verstand.

Ik las de tweede druk, uit 1948, want die heb ik van mijn grootvader geërfd, die deze waarschijnlijk indertijd, op zijn 42e, heeft aangeschaft; de eerste druk staat op de DBNL. De kern van het boek is dus Van Bruggens opvatting over taal, die ze overigens vooral lijkt te beschouwen als een verzameling woorden en zinsneden – grammatica komt niet echt aan bod. De kern van haar betoog is dat iedere taal een willekeurige verzameling klanken is die op een willekeurige manier aan een willekeurige verzameling betekenissen wordt gehangen. Ieder idee dat hiermee in tegenspraak is, verwerpt ze: dat er zoiets als taalgevoel zou kunnen zijn, bijvoorbeeld, of dat er mooie en lelijke taal bestaat, of dat het mogelijk zou zijn te achterhalen wat men in een vreemde taal uitdrukt, laat staan in dode talen zoals het Grieks.

Er kan geen taalgevoel zijn, want uit de vorm van een woord valt niets te 'voelen' over wat het betekent. Je moet dat weten. Dat weten is voor een belangrijk deel sociaal. Om een soortgelijke reden heeft het geen enkele zin om te oordelen over iemands taalgebruik:

Kloeke, stoere, platte, ruwe, lieflijke, schoone en wat dies meer zij woorden, bestaan ten eenen male niet. De taal is een code, en een code van troebele en duistere herkomst, uit de kudde- en kaste-driften der ‘kloeke, vaderlandslievende mannen’ en het onbenul der ‘spraakmakende gemeente’ tezamen gebrouwen, echter als code niettemin volkomen bruikbaar, juist omdat het er niet toe doet, welke code men gebruikt, noch welk stenografisch systeem, welk seinenstelsel, welk talstelsel of welk notenschrift, daar het eenig wezenlijke in al dat fictieve is en blijft de Geest met zijn onderscheidingen, de Mensch met zijn roerselen. 

Van Bruggen raakt met haar methode allerlei interessante inzichten aan, en ze raakt aan allerlei problemen die nog lang niet zijn opgelost, en juist doordat ze steeds plompverloren zulke extreme dingen zegt, word je als lezer gedwongen om daarover na te denken. 

Zo lijkt mij haar bewijs dat er geen taalgevoel bestaat, sterk doorgevoerd. Ze heeft gelijk dat je niet aan het woord brim kunt 'voelen' wat het betekent, en ze heeft gelijk dat een heleboel oordelen die we hebben over taal eigenlijk vooral oordelen zijn over het soort mensen dat die woorden gebruiken: een woord is 'plat' omdat we het associëren met 'platte' mensen die dat woord zeggen, niet vanwege de een of andere inherente eigenschap van dat woord zelf. 

Niet het woord drukt uit wat het benoemt, maar de beteekenis drukt haar stempel op het woord.

Maar kun je dan de toch vaak wat vage ideeën die je hebt bij een woord wel benoemen als kennis. De meeste woorden, misschien alle woorden, vallen niet goed te definiëren (beschrijf maar eens heel precies wat gras is), en toch kun je ze te gebruiken. Zoals ook heel veel sociale oordelen die je over woorden kunt hebben, nauwelijks precies te vangen zijn. Het is misschien allemaal geen 'gevoel' zoals het gevoel dat je krijgt bij bepaalde muziek – daar had Van Bruggen gelijk in – maar is het dan wel kennis? (En dan hebben we het nog niet over het taalgevoel dat zegt dat sommige zinnen net een beetje raar geformuleerd is.) 

Heel interessant vind ik ook haar, ook eigenlijk weer veel te sterke ideeën over groepstalen. Een belangrijk deel van het boek gaat over het begrip 'moedertaal', waarvan Van Bruggen wil laten zien dat het vaak een verkapte vorm van nationalisme verbergt – ook mensen die niet openlijk nationalist zijn, kunnen nog wel zwelgen in hun moedertaal. Verrassend is dan haar opvatting dat die moedertaal ook eigenlijk alleen belangrijk werd toen het feodale kastenstelsel werd afgeschaft. Tot die tijd sprak de adel nog onbekommerd een andere taal, en vaak een internationale; maar nu iedereen zogenaamd gelijk was, moest er gewerkt worden aan een gemeenschappelijke 'moedertaal':

Met het voor het oog verdwijnen der kasten, met de fictie van de democratie, met de afschaffing van de huurlegers, valt het verdwijnen der kastetalen samen. Rusland is er een karakteristiek voorbeeld van. Het Fransch handhaafde zich als kastetaal 'à l'usage des honnêtes gens' het langst, waar ook de lijfeigenschap zich tot 1861 handhaven kon. 

Dat is een intrigerende gedachte die ik eigenlijk niet van andere schrijvers of taalkundigen of taalfilosofen of wie dan ook ken. Carry van Bruggen was een van de intrigerendste Nederlandse denkers van de 20e eeuw.  


Reacties