Oscar Wilde. De Profundis. Gutenberg, 2007 (1905),

Nadat ik eergisteren A picture of Dorian Gray herlezen had, zag ik gisteren opnieuw de biografische film Wilde met onder meer Stephen Fry. En naar aanleiding daarvan herlas ik nu De Profundis, de lange brief die Wilde in de gevangenis aan zijn geliefde, Lord Alfred Douglas ('Bosie'), schreef.

Die brief las ik, net als Dorian Gray, toen ik een jaar of zeventien was, en nog de illusie kon hebben dat ik zelf een soort Dorian Gray was. Ik herinnerde me van De Profundis, dat ik waarschijnlijk las in de vertaling van Gerrit Komrij, vooral de bittere verwijten aan het adres van Bosie, over hoe onredelijk die jongen was, hoe hij toch door Oscar Wilde dagenlang verzorgd was toen hij griep had, maar vervolgens was gaan feesten toen Oscar zelf ziek was, enz.

Ik was zeventien en hield wel van wat emotioneel drama, dat in mijn eigen leven ook wel aanwezig was, al draaide er niemand de bak in.

Het gedeelte van de brief aan Bosie ontbreekt in de editie van De Profundis die op Gutenberg staat, maar hij valt wel op het internet te reconstrueren, en dat heb ik vanochtend gedaan, aan de hand van bijvoorbeeld een memoir van een vriend van Wilde, Frank Harris. De bitterheid en de liefde die daaruit spreekt, beneemt me nog steeds de adem — en dan te beseffen dat dit vroege bekentenisproza kwam van iemand die beroemd was geworden door zijn dandyisme, zijn ongeloof in de grauwe alledaagsheid.

Dat ongeloof is er nog steeds in De profundis, maar er ligt een patina van verdriet overheen: verdriet niet alleen over zijn bankroet en zijn jaren in de gevangenis, maar ook over zijn kinderen die hij niet meer ziet en zijn moedertje die gestorven is. Bovendien heeft de brief nu ook een omvangrijk essayistisch deel — in de editie die ze bij Gutenberg gebruiken is het zelfs alleen een essay — dat gaat over het kunstenaarschap, en over Christus, en over Christus als kunstenaar. Ik heb zelden zo'n ontroerend eerbetoon aan Jezus gelezen. Het is lange tijd geleden dat ik er zo naar verlangde om ook de evangelies weer eens te lezen, liefst in het Grieks, net als Wilde gedaan heeft. Want er was natuurlijk inderdaad geen fascinerender figuur dan hij (dan Hij).

Ik weet inmiddels ook weer waarom ik ook weer geen films kijk. Wilde was echt heel kustzinnig gemaakt en vast met veel gevoel voor Wilde en zijn tijd, maar wat een tijdsverspilling in vergelijking met het lezen van De profundis. De film gaat eigenlijk alleen in op de tragedie dat je in Wildes tijd niet homoseksueel mocht zijn. Uit De profundis blijkt dat dit voor Wilde zelf eigenlijk nauwelijks een rol speelde. Je krijgt in ieder geval niet de indruk dat hij zich erg schuldig voelde over zijn seksualiteit, maar wel over iets anders: dat hij een zondig leven had geleid, dat hij zich door Bosie had laten verleiden om geld uit te geven aan allerlei oppervlakkige genoegens: duur eten, dure hotels, drank, hoeren. Hij had zichzelf en de kunst verraden, nauwelijks geschreven terwijl hij met die Bosie was, terwijl het schrijven eigenlijk voor hem het belangrijkst was. Over die worsteling zie je in de film eigenlijk niets, zoals je ook weinig meekrijgt met het wonder van Wildes verbluffende taalvermogen, zoals dat ook in De profundis zo duidelijk naar voren komt. Iedere zin van die man was goed — zelfs toen hij daar aan zijn houten gevangenistafeltje vanuit de diepten zat te schrijven.

(Zie Boekhappen, Quis leget haec en Boekblogger voor nog drie meningen voor nog drie meningen.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.