Mark Boog. Er moet sprake zijn van een misverstand. Amsterdam: Cossee, 2010
Boogs poëzie is onpersoonlijk, valt me nu op. Sommige gedichten hebben zelfs letterlijk het onpersoonlijk voornaamwoord men als onderwerp:
Andere gedichten gaan uit van een al bijna even onpersoonlijk wij:Men voert zijn gevolg de afgrond in,
een ordentelijke, ernstige processie,
bekreunt zich om het weer, om pijntjes,
om de stemming.
Hoe snel worden wij vergeten — wie? Wij. Wie?
Wij. Hoge golf, rotskust, aflandig
de verraderlijke stroming. En ach, we lachten,
Sommige gedichten hebben zelfs helemaal geen concreet onderwerp: de abstracties heersen:
Veel is vergeten, veel herinnerd,
veel veranderd, omwille van de goede vrede
in het malende hoofd, dat woedend wint
wat het lichaam verliest: snelheid en onkunde.
Er zijn ook wel gedichten met een je of een ik, maar die laatste wordt dan soms weer in twijfel getrokken:
Wie? Ik niet. Aan mij voorbij
de luchtige schaduw
die ook een sierwolk had kunnen zijn,
(...)
Ik ben een olievlek,een onuitputtelijk vat zaad,
een dromer van andere, betere werelden —
het is bekend dat die bestaan.
Het zijn aardige experimenten, maar ze zijn ook een beetje steriel. Wat ik vroeger zo mooi vond aan Boog was dat er af en toe een prachtige formulering door de koele vormen heenbrak, dat er wel geprobeerd werd om de waanzin te bedwingen, maar dat die net (in zijn huis-tuin-en-keuken-variant weliswaar) door de tegels kwam zetten.
Aan de andere kant, de mooie zinnen zijn er nog steeds wel. "Mijn luiheid maakt deel uit van een gewiekst plan" verdient het om een nieuw spreekwoord te worden. Net als: "Welaan, weer buiten." Of: "Iemand zou het moeten vastleggen, een hond aan een ketting op een foto."
Reacties