Posts

Posts uit mei, 2006 tonen

J.J. Voskuil. Het Bureau. Hoorspelversie: http://www.hoorspelhetbureau.nl/

Voor ik op het Meertens Instituut ging werken had ik een deel van Het Bureau gelezen. Dat vond ik wel aardig, maar nu ook weer niet zo interessant dat ik ging verlangen naar de overige delen. Toen ik eenmaal zelf op het instituut ging werken, moest ik wel, en toen heb ik in een paar weken tijd alle overige delen achter elkaar gelezen. Naar het hoorspel moest ik natuurlijk ook luisteren, en daar heb ik helemaal in het begin ook al over geschreven . Het hoorspel is nu afgelopen, en ik het Het Bureau dus in zekere zin twee keer gelezen. Ik ben er van overtuigd dat alleen de laatste delen van het boek nooit een succes zouden zijn geweest: ze zijn eerst erg langdradig, met eindeloze verslagen van allerlei vergaderingen over ditjes en datjes en slaan daarna om in pure rancune, op een heel doorzichtige manier verpakt: naarmate het boek vordert beginnen steeds meer min of meer als sympathiek voorgestelde personages Maarten Koning uitvoerig te prijzen, en na zijn pensioen wordt hem herhaald

Arnon Grunberg. De techniek van het lijden. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar, 2005.

Arnon Grunberg is van alles -- een romanschrijver, een columnist, een interviewer, een provocateur -- maar een denker is hij geloof ik niet. Af en toe schrijft hij essays ( Monogaam , bijvoorbeeld) maar erg geslaagd vind ik die niet, in ieder geval niet als essay. Dat geldt ook voor dit boekje, dat twee lezingen bevat die Grunberg gaf als 'gastdocent' in Delft. Hij wilde daar de studenten onder andere kennis laten maken met het lijden en ze ook machines te laten maken die konden lijden of die konden doen lijden. Maar als je dat allemaal zo leest lijkt het allemaal vooral een kinderachtige grap, terwijl je tegelijk het gevoel hebt dat hij het helemaal niet als een grap bedoelt. Hij kan toch maar beter verhalen schrijven, vind ik. Overigens is dit boekje slechts voor een klein deel door Grunberg geschreven, hoe groot zijn naam ook op het omslag staat. De meeste tekst komt van de studenten, die de lijdensmachines beschrijven, alsmede het reisje naar Neurenberg dat ze in het kader

Hans Warren en Mario Molegraaf. Griekenland. Verhalen van een land. Amsterdam: Meulenhoff, 1985.

In de inleiding tot deze bundel verhalen en gedichten over allerlei streken in Griekenland citeert Hans Warren de dichter Yorgos Seferis: "...De Griekse taal, de mens, de zee... Bedenkt toch eens hoe verbazingwekkend het is dat we vanaf de tijd dat Homeros sprak tot op vandaag spreken, ademhalen en zingen met gebruik van dezelfde taal." En, zegt Warren dan 'Deze woorden kunnen Griekse schoolkinderen aansporen, wij kunnen er enkel jaloers op zijn.' Van die jaloezie is deze bloemlezing vervolgens doordrenkt: bijna alle fragmenten gaan eigenlijk alleen maar over het moderne Griekenland als een land waarin je de oudheid nog terug kunt vinden. De mensen lijken er nog op, de zee is er nog dezelfde, er liggen nog dezelfde stenen. In zijn inleiding heeft Warren dan verder nog wel wat bewondering voor de moderne folklore — het oude vrouwtje dat een takje baslicum afbreekt — maar verder komt de twintigste eeuw in het boek niet voor: er zijn geen oorlogen of burgeroorlogen of di

Frederik van Eeden. Van de koele Meren des Doods. Amsterdam-Sloterdijk: N.V. Wereldbibliotheek, 1935 (1900).

Nog nooit had ik deze klassieker uit de Nederlandse literatuur gelezen, en toen ik tot driekwart gevorderd was, dacht ik dat dit een schande was. En ik was blij: wat een prachtig, treurig boek had ik ontdekt! Mooier dan Portrait of a lady ! Als dit in een wereldtaal was uitgegeven, nou dan! Helaas heeft het boek ook nog een einde, en dat einde is dat van een bekeringsgeschiedenis van de Evangelische Omroep: een labiele vrouw heeft haar heil gezocht in drugs en ontrouw en ander duisters, maar vindt uiteindelijk de ware vrede bij Hem. Maar dat iemand die ernstig in de war is zich kan bekeren, maakt op mij weinig indruk. Bovendien maakt dat het hele boek uiteindelijk te zoet: de heldin sterft weliswaar jong, maar weinig indrukwekkend, aan een toevallige longontsteking. Terwijl ze natuurlijk die koele meren in had moeten stappen, en dan had moeten aanspoelen aan de voeten van een geliefde, ik noem maar wat!

Jan Blokker. Waar is de Tachtigjarige Oorlog gebleven? Amsterdam: De Harmonie, 2006.

Het voorwerk van Waar is de Tachtigjarige Oorlog gebleven? bevat een lijstje titels van boeken van Jan Blokker die eerder verschenen zijn bij uitgever De Harmonie. Het allereerste boek heette 'Ben ik eigenlijk wel links genoeg?' en dat zal toen het in de jaren zeventig (of zoiets) verscheen, vast ironisch bedoeld zijn maar tegelijkertijd kan ik me bij Jan Blokker niet aan de indruk onttrekken dat er bij hem ook iets in zit -- dat hij echt iemand is die zich zorgen maakt of hij zich wel voldoende conformeert. Dit boek -- eigenlijk een reisgidsje langs allerlei stadjes die een rol hebben gespeeld in de Tachtigjarige Oorlog -- is in ieder geval te lezen als een worsteling van iemand die niet durft te zeggen wat hij eigenlijk wil zeggen. Jan Blokker wil eigenlijk zwelgen in de Tachtigjarige Oorlog. Dat was de grote oorlog die ons Nederlanders onze identiteit heeft verschaft en wat zou het toch mooi zijn als er overal in het land nog herinneringen waren aan die strijd, en als de AN

Ingrid Brons en Annemarie Postma. Rembrandt in Leiden. Portret van een schildersjongen en zijn stad. Leiden: Kooyker, 2005.

Met schilderkunst heb ik niet veel op, maar eerder dit jaar las ik de bijlage die NRC Handelsblad wijdde aan Rembrandt -- en als die man de eerste 25 jaar van zijn leven in dezelfde stad heeft gewoond als waar ik nu woon, dan wil ik daar ook wel wat meer over weten. Helaas valt er niet zoveel te weten over die periode, als ik het allemaal goed zie is er -- behalve de vroege schilderijen die hij hier om de hoek maakte precies één bron: de twee pagina's die Constantijn Huygens in zijn autobiografie wijdde aan Rembrandt en aan diens leeftijdgenoot en medeschilder Jan Lievens. Aan die pagina's wordt in dit boekje dan ook zo vaak gerefereerd, dat het efficiënter was geweest om ze integraal op te nemen. Verder hebben de auteurs het boekje gevuld met wat er bekend was over de schilderkunst van die tijd en het Leiden van die tijd. Dat is alles bij elkaar overigens nog een best interessant verhaal. Nader tot Rembrandt ben ik niet gekomen, maar verveeld heb ik me ook niet.

Maro Douka. Fool's gold. Athens: Kedros Publishers, 2004 (1991) (? ?????? ???????, 1979).

Soms begin je op de verkeerde manier aan een boek; een boek van een buitenlandse schrijver bijvoorbeeld -- laten we zeggen, de eerste roman van de buiten Griekenland tamelijk onbekende schrijfster Maro Douka. Dat is een boek over de studentenjaren van een jongevrouw die even oud is als Douka, de studentenjaren die zich afspelen in de jaren van de dictatuur van de kolonels. Vooral omdat er in het begin wel heel veel personen rondlopen die nauwelijks een rol in het verhaal lijken te spelen en omdat het boek slechts een aantal jaar na de val van de kolonels verschenen is, dacht ik lange tijd dat het Douka's eigen herinneringen waren, waaraan ze een literair tintje had gegeven door haar hoofdpersoon een andere naam te geven. Ik vond het boek eerder interessant dan mooi: ik zag erin hoe de naoorloogste generatie in sommige opzichten - de veranderende seksuele moraal - op dezelfde manier aan het veranderen was als die in Parijs of Praag, terwijl ze tegelijkertijd met heel andere uiterlij

Sofka Zinovieff. Eurydice Street. A Place in Athens. London: Granta, 2004.

Een buitenlander die vertelt over haar wederwaardigheden: dat is een moeilijk genre. Al heel snel worden er allerlei op zich vrij onbelangrijke exotica opgedist — Nederlanders doen de gordijnen nooit dicht —, of clichés over het land in kwestie die misschien twintig jaar geleden nog golden — Nederlanders zijn tolerant — en zo voort. Sofka Zinovieff is in geen van die valkuilen getrapt. Ze was dan ook uitermate geschikt om een modern boek over de Grieken te schrijven. Zo heeft ze zelf geen eenduidige nationale achtergrond: haar vader was Russisch, haar moeder Brits. Zo kende ze Griekenland en het Grieks al heel goed: ze had er eerder een paar jaar gewoond en haar echtgenoot is Grieks, hoewel hij ook al zo'n wereldreiziger is. Bovendien is ze ook nog antropologe en dan precies een van de soort die dit soort boeken moet schrijven: ze observeert, en oordeelt niet echt. Wat je wilt weten, wordt uitgelegd, maar tegelijkertijd wordt er nergens overdreven over gedaan -- niet over de oudhei