Posts

Posts uit augustus, 2015 tonen

Federico García Lorca. Zigeunerromances. Amsterdam: Meulenhoff, 1997 (1924-1927).

Vertaler: Bart Vonck Antoni Torres Herredía, zoon en kleinzoon van Camborio's, trekt met een wilgentwijg in zijn hand, naar Sevilla, naar het stierengevecht. Met zijn olijfhuid van groene maan stapt hij traag en zwierig. Zijn zwartglanzende krullen fonkelen tussen zijn ogen. Dat zijn de eerste regels van Gevangenneming van Antoñito el Camborio op de weg naar Sevilla,  de veertiende romance uit Zigeunerromances,  in de vertaling van Bart Vonck. Dat is bij mijn weten de enige Nederlandse vertaling van deze gedichten, of dit gedicht, hoe zeg je dat. Het is een andere wereld. Dan bedoel ik niet dat ik niet in een wereld leef waar men met wilgentwijgen naar Sevilla trekt, maar niet in een wereld waarin een dichter probeert zulke beelden, zulke oerbeelden te vatten, om uit te drukken wat 'Spaansheid' is, om te zeggen dat de mannen zwarte krullen hebben en een olijfkleurige huid. Het zijn gedichten als de vele vele tekeningen die Picasso maakte van stierengevechten,

Edgar Allen Poe. The Fall of the House of Usher. Gutenberg, 1997 (1838).

Dat ik dit onmiddellijk gelezen heb na Pedro Páramo is, voor zover ik kan nagaan, toeval. Twee verhalen over iemand die in een onwerkelijke situatie komt, in een concrete plek waar niet meer valt na te gaan of de mensen nu leven of dood zijn, al zijn ze dan geschreven met honderd jaar afstand (en zou ik geen invloed van Usher of Páramo kunnen aantonen). Alleen: The Fall of the House of Usher  raakte me helemaal niet. Ik merkte het doordat ik op allerlei dingen ging letten die eigenlijk niets met het boek zelf te maken hebben. Zo begon ik me af te vragen aan welke taalkenmerken je nu zou kunnen zien dat dit verhaal stamde uit het begin van de 19e eeuw, en waaraan je zou kunnen aflezen dat Poe een Amerikaan was. Het lijkt me niet dat het Poe daarom te doen was, en bovendien kun je je soortgelijke vragen stellen bij écht elke willekeurige tekst die je toevallig te lezen krijgt en waarvan je weet wanneer hij geschreven is en door wie. Het had geen effect op me, misschien omdat horrorve

Juan Rulfo. Pedro Páramo. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2006 (1955)

Vertaling: J.Lechner Alles loopt in elkaar over: droom en wakker zijn, dood en leven, het heden en verleden. Je kunt wel doen alsof dat niet zo is, veel mensen zijn heel succesvol om iedere dag te doen alsof de afbakeningen allemaal volkomen duidelijk zijn: met jou praat ik écht, en met jou dénk ik alleen maar te kunnen praten. Jij bent hier in levende lijve, maar jij bent allang het hoekje om – en wie het hoekje om zie ik niet meer. Alleen sommige literatuur laat je voelen dat het niet zo is, hoe vloeibaar het eigenlijk is. Je moet er iets voor kunnen als lezer: de kunstmatige grenzen die je helpen het dagelijks leven overzichtelijk maken tijdelijk even te negeren. Pedro Páramo  is een van de oerboeken in dit genre. Ik geloof dat ik zelfs tien jaar geleden dit boek nog niet had kunnen lezen, omdat ik het te onwerkelijk had gevonden. Wat ben ik nu toch oud en wijs! Ik zie nu in dat er een werkelijkheid wordt aangeraakt in deze flarden, deze vertelling in fragmenten. Pedro Páramo

Gabriel García Marquez. Die Liebe in den Zeiten der Cholera. Köln: Kiepenheuer & Witz, 2012 (1985).

Vertaling: Dagmar Ploetz Zou mijn leven anders zijn gelopen als ik dit boek al bij verschijnen, dertig jaar geleden, had gelezen? Het is tijden geleden dat een boek zoveel indruk op me heeft gemaakt. Terwijl er in de tussentijd toch ook heus andere boeken zijn geweest die me geraakt hebben, die me zelfs diep geraakt hebben. Maar niet zoals dit, zo'n ouderwetse leeservaring dat je het idee hebt dat ieder woord dat je leest meteen in je geheugen en in je ziel gegrift wordt. Het is een liefdesverhaal, en wel een liefdesverhaal over échte liefde die alles overwint, of in ieder geval de zo meedogenloze tijd. Maar tegelijkertijd zitten er genoeg bittere kantjes aan die liefde om je als lezer geen zorgen te maken of het geen zoete kitsch is die je zit te lezen: met name de mannelijke minnaar, die vijftig jaar op de ware liefde heeft gewacht, gooit na afloop van die vijftig jaar wel erg rücksichtslos de gevoelens van het meisje dat hem troostte aan de kant. En sowieso heeft de liefde,

Julian Barnes. England, England. New York: Knopf, 1999.

Stel, een Murdoch-achtig type koopt zo'n beetje alles wat Engeland tot Engeland maakt: Stonehenge, het Koninklijk Huis (althans enkele prominente leden), een roodborstje in de sneeuw, de Cliffs of Dover, en ga maar door. En hij zet dat allemaal samen op een gigantisch pretpark op het eiland Wight dat England, England  heet. Op die manier wordt het 'echte' Engeland natuurlijk van alle attracties ontdaan, en het trekt zich mokkend terug tot Anglia, dat eigenlijk geen enkele band meer houdt met de rest van de wereld of het derde millennium. England, England  is een amusant gedachte-experiment over de vraag wat nu eigenlijk authentiek is. Iedereen in dit boek is iemand anders dan hij pretendeert te zijn – of toch eigenlijk niet? Jack, de Murdoch-achtige, blijkt stieken een bordeel te bezoeken waar hij zich als een zuigeling kan gedragen, de hoofdpersonen Martha en Paul houden zich op zeker moment allebei slapend voor elkaar als hun relatie niet zo goed meer loopt. En de '

Theodor Storm. der Schimmelreiter. Gutenberg, z.j. (1888)

Is het niet absurd om de brandende ambitie te hebben om dijkgraaf te worden, zoals Hauke, de hoofdpersoon van Der Schimmelreiter? Wat is dat voor ambitie, wat schiet je daarmee op om dat te zijn? Je hebt enorme zorgen, moet altijd werken, en boven je komt nog altijd de Oberdeichgraf  te staan. Toch is er niets dat Hauke liever wil dan dat. Hij brandt vanaf zijn vroegste jeugd van de ambitie, zet alles op alles om die ambitie te bereiken en zelfs wanneer hij de baan heeft wil hij bewijzen dat hij geen dijkgraaf is geworden omdat hij met de vrouw van de vorige dijkgraaf is getrouwd, maar omdat hij zelf zulke grote kwaliteiten heeft. Het verhaal is natuurlijk een sprookje – er wordt duidelijk gemaakt hoe het is doorverteld, het komt volgens de verteller uit een tijdschrift, in dat tijdschrift vertelt iemand dat hij het heeft gehoord van een oude schoolmeester, en het heeft een soort mythisch einde, want Hauke blijft op zijn schimmel rond waren. Het is een sprookje over moderniserin

Sylva Plath. The Bell Jar. Harper, 2006 (1963)

Hoe is het om een jonge vrouw te zijn van 19 die in de jaren 50 studeert aan een Amerikaans vrouwencollege en een prijs wint waarmee ze een maand lang een betaalde stage mag doen bij een belangrijk tijdschrift in New York? Zulke dingen vraagt een mens zich zelden af, maar Sylvia Plath drukt de lezer er met zijn neus bovenop. Wie aan The Bell Jar  begint, zit binnen de kortste keren in het hoofd van Esther. Er zijn weinig romans waarvan iedere pagina eenzelfde enorme lucide indruk maakt. Vaak zijn er in zo'n boek toch passages van enkele bladzijden die vooral nodig lijken om van de ene passage naar de andere te komen, maar The Bell Jar  is zoals je in de opera zegt helemaal doorgecomponeerd. De muziek houdt niet op. En langzaam maar zeker voert die muziek je daardoor mee de waanzin in, de waanzin van de somberste depressie, die waarin jij als jonge succesvolle vrouw met de wereld aan haar voeten ineens beseft hoe klein die wereld eigenlijk is, hoe zeer er bijvoorbeeld van je ver

Erik Bindervoet. Het vuil van de schoonheid. Amsterdam: De Harmonie, 2015.

Het moderne Nederlandse poëzieleven lijkt me in de eerste plaats voer voor cultureel antropologen. Het wordt om de een of andere reden vooral iets van een wereldje.  In de kranten en tijdschriften – laat staan op radio en televisie – worden bundels nauwelijks besproken, en degenen die de recensie schrijven zijn dan zelf eigenlijk ook weer dichters, alsof anderen zich niet meer interesseren voor een en ander. Dichters zijn geen profeten of autoriteiten meer en hooguit wat marginale figuren.  Hoe het komt, weet ik niet. Ja, gedichten worden 'moeilijk' gevonden, maar waarom zijn er dan behalve Jean-Pierre Rawie nauwelijks nog 'makkelijke' dichters met een massaoplage?  Wat er nu precies het gevolg is van wat, weet ik niet, maar veel nieuwe gedichten zijn ook cultureel antropologische studies. Ze gaan niet zozeer over het schrijven van gedichten (dat is iets van vroeger, van de jaren tachtig), maar ze gaan over het dichterswereldje. Erik Bindervoet is wat dat bet

Martin Walser. Das dreizehnte Kapitel. Reubek: Rowohlt, 2012.

De liefde van oude mensen heeft altijd iets ontroerends. Althans, de liefde van oude mannen voor jonge vrouwen mag nog weleens wat ongemak bezorgen, maar als de mensen allebei ouder zijn, dan kan het niet op. Geldt dat ook wanneer de mensen allebei al met iemand anders getrouwd zijn? En gelukkig getrouwd nog wel? Het is slechts een van de vele, vele vragen waarover je kunt nadenken als je Das 13. Kapitel  van Martin Walser leest. Een oudere schrijver raakt tijdens een diner ter gelegenheid van een succesvolle oudere moleculair bioloog gefascineerd door diens misschien wat jongere maar toch ook al rijpe vrouw, een theologe. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden en schrijft haar wanneer hij thuis is. Ze antwoorden hem en ze beginnen, in 2010 en 2011, een uitvoerige correspondentie met een toon die, ook schrijven ze uiteindelijk via de mail, allang vergeten lijkt, al is het maar omdat iedere brief begint met een aanhef en eindigt met een ondertekening. Is het liefde? Dan toch hoo

Eva Cantarella. Perfino Catone scriveva ricette. I greci, i romani e noi. Milano: Feltrinelli, 2014.

Wet nummer één van de popularisering lijkt mij: zeg nooit aan het begin van je poging dat je nu gaat populariseren. Op die mededeling zit niemand te wachten, ze maakt alleen maar ongewenst duidelijk dat je eigenlijk heel geleerd bent en dat hetgeen je nu gaat doen eigenlijk veel te simpel is. Eigenlijk is een goede popularisering helemaal niet populariserend in de zin dat ze een bevinding uit de bestaande literatuur neemt en deze 'toegankelijk maakt voor een groot publiek'. Goede popularisering verrast, net als iedere goede tekst, ook de auteur. Enfin, Eva Cantarella overtreedt deze regel in haar voorwoord en de uitgever in zijn flaptekst. Ze wijst erop dat dit niet alleen — heel bijzonder — een boek is zonder voetnoten, maar zelfs een boek met allerlei voor de krant geschreven stukjes. Jarenlang schreef Cantarella, ze is van 1937 en van huis uit specialiste in het recht van de klassieke Oudheid, korte stukjes voor de Corriere della Sera over van alles en nog wat in de Oudhei

Malise Ruthven: Islam. A very short introduction. Oxford: Oxford University Press, 2012.

Zoals iedereen die in de jaren tachtig op een Nederlandse katholieke middelbare school heeft gezeten, heb ik indertijd wel wat over de islam geleerd. "We leren meer over andere godsdiensten dan over ons eigen geloof", mopperden katholieke medeleerlingen weleens; maar ik was niet katholiek. En ineens vond ik dat ik te weinig wist over die islam. Ik ben nu om de een of andere reden aan het lezen over geloof en vooral over monotheïsme en ik weet wel dat de islam soms als de meest monotheïstische van alle godsdiensten werd beschouwd, maar verder weet ik niet zo veel. Dus dacht ik: ik lees een Very short introduction  over het onderwerp. Veel heb ik uit het boekje niet geleerd. Het begint met een uitgebreide apologie over dat heus niet alle moslims gewelddadig zijn en dat moslims juist heel verschillende opvattingen hebben over van alles en nog wat. Dat zal een islamdeskundige vast heel vaak moeten uitleggen, maar misschien niet in een boekje als dit: ik kan me althans niet vo