Posts

Posts uit 2015 tonen

Toon Tellegen. De werkelijkheid Amsterdam: Em. Querido, 2014.

Ik ben bang dat ik uit Toon Tellegen gevallen ben. In het verleden was ik wel gecharmeerd van met name zijn gedichten, al heb ik ook wel wat van zijn dierenverhalen gelezen, en zijn verhalen over 2 oude vrouwtjes, en een roman over een opa uit Siberië of zoiets. Dat moet allemaal al een behoorlijke tijd geleden zijn, want in dit leeslog is niets van dat gecharmeerd zijn terecht gekomen. Het is dus ook al een behoorlijke tijd geleden dat ik iets van Tellegen las – en ofwel zijn werk heeft alle bekoring voor mij verloren, of deze bundel is minder dan de andere. Voor het laatste vind ik geen aanwijzingen, want in de recensies op het internet worden er allerlei kwaliteiten genoemd van het werk die mij vroeger ook aanspraken, denk ik: het licht absurde, het laconieke. Maar het zegt mij allemaal niets meer. Ik vind de toon vooral koket, ik vind het absurde wat gemakzuchtig. Het doet me een beetje denken aan het dichtwerk van Alfred Brendel, maar dat heeft als voordeel dat het nadrukkelij

Elena Ferrante. L'amica geniale. Edizione e/o, 2012.

Tegen het eind van deze roman noemt Lila haar vriendin Elena 'mijn geniale vriendin'. Elena is de vertelster van de roman en tot dat punt heeft vermoedelijk iedere lezer het idee dat Lila het genie is van de twee: ze heeft weliswaar weinig formele scholing, maar ze heeft zichzelf Grieks en Latijn geleerd en de hele bibliotheek verslonden in de Napolitaanse wijk waar Lila en Elena wonen, ergens in de jaren vijftig. De twee vriendinnen zijn, kortom, aan elkaar gewaagd. Beide zijn bezig op te klimmen uit die wijk – Elena door te studeren, Lila door, aan het eind, te trouwen met de zoon van de succesvolle slager. Beide komen die wijk nauwelijks uit. Beide hebben wel wat preuts gedoe met jongens, maar voor beide is het centrum van de aandacht toch vooral de ander. Taal speelt een wonderlijke rol in het boek. In de eerste plaats is de stijl betrekkelijk eenvoudig en daardoor kraakhelder. Ook mijn op veel te late leeftijd verworven Italiaans is ruim genoeg om het verhaal zonder en

Richard Dawid. String Theory and Scientific Method. Cambridge: Cambridge University Press, 2015.

Wordt de natuurkunde eindelijk volwassen? Je zou het bijna zeggen, wanneer je Richard Dawids boek over de snaartheorie leest. Het boek buigt zich over de vraag in hoeverre deze natuurkundige theorie nog een wetenschappelijke theorie kan heten; over die kwestie bestaat namelijk sinds enkele jaren een controverse binnen de natuurkunde zelf: een bepaalde groep natuurkundigen verzet zich tegen het feit dat de theorie niet te testen valt tegen (nieuwe) empirische gegevens. Dawids betoog is helder. Hij zet nauwkeurig uiteen wat het belang is van empirie voor de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke theorieën; maar even duidelijk laat hij zien dat er ook buiten-empirische criteria gebruikt kunnen worden, zoals de inzichtelijkheid van een theorie, of het feit dat er geen alternatieven is. En hij vertelt dat zoiets geen nieuws is voor andere vakgebieden. Hij gebruikt de paleontologie als voorbeeld: daar moet je het zo vaak doen met incomplete en nooit meer de completeren gegevens dat de

P.C. Boutens. Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep,1983 (1932).

Wij horen er niet echt bij, volgens Andries de Hoghe, een persona van P.C. Boutens: Onze vaders hebben ons niet geweten, wij bleven voor hen als verstooknen; alleen de blindheid onzer moeders heeft ons vermoed en liefgehad. De broêrs en zusters die daar waren, onze aangewezene gelijken, zij sloten rond ons donker heimwee een bond van levenlicht verzet. Uit onze weêrstandlooze handen grepen ze ons deel van 't blinkend speelgoed eerst met begeertes weiflen glimlach, dan met het kort gebaar van recht. Dat Andries de Hoghe een zorgvuldig gekoesterd pseudoniem was, en dat er af en toe bedekt sprake is van homoseksualiteit, wekt in eerste instantie het vermoeden dat het anders zijn hier ook door de geaardheid wordt bepaald. Maar dat is duidelijk ook een te platte interpretatie: het anders zijn gaat dieper, de homoseksualiteit is er alleen maar een teken van. Ik kende deze poëzie helemaal niet, Boutens is altijd langs me heen gegaan, ik had geen oordeel over hem, ik las

Frank van Pamelen. De wraak van Vondel. Amsterdam: Ambo Anthos, 2015.

Een jonge journaliste krijgt aan de vooravond van de troonwisseling van 2013 een berichtje van een jonge dichter. Voor ze hem kan spreken, blijkt de man dood te zijn gevonden in de Oude Kerk, terwijl hij met haar bloed – gestolen toen ze als bloeddonor opereerde – een letter in een gedicht rood maakte. Vervolgens gaat er van alles buitelen. Er blijkt sinds de 17e eeuw een geheim genootschap te bestaan van dichters die weten dat de Oranjes niet horen waar ze zitten en die wraak willen nemen voor de moord op Van Oldebarnevelt. Allerlei dichters blijken sporen in hun werk te hebben achtergelaten: Vondel, Rhijnvis Feith, Multatuli. Dat genootschap bestaat nog steeds. Wat zijn ze tijdens de kroningsdag van plan? En waarom gaat een schoonzus van de aanstaande koning daartegen zo geweldig te keer? De huidige leider (Prince) van de ondergrondse rederijkerskamer, zo wordt ons op een versleutelde manier te verstaan gegeven, is een hedendaags schrijver van historische romans (waarvan er net e

A.F.Th. van der Heijden. De ochtendgave. Amsterdam: De Bezige Bij, 2015.

Als je het kort samenvat, merk je wat het nieuwe boek van Van der Heijden is: een huiskameropera. Een Nederlandse vrouw, Sara, wordt, in de ochtend na haar bruidsnacht in het rampjaar 1672, een dubbelspion. Ze gaat samenleven met de Fransman Caloyanni en ontfutselt hem allerlei geheim die ze naar haar Nederlandse man, Caspar, doorspeelt, terwijl ze Caloyanni in bed inlichtingen verschaft over de Nederlandse militaire en diplomatieke bewegingen. Caloyanni troggelt ondertussen Caspar 'vluchtgeld' af omdat zijn vrouw zomaar verdwenen zou zijn. Bovendien dumpt hij het kind van Sara bij Caspar, zonder te weten dat dit kind eigenlijk Caspars 'ochtendgave' aan Sara was – hij heeft haar aan het eind van de huwelijksnacht nog bezwangerd. Wanneer de vrede tussen Frankrijk en Nederland gesloten wordt, ontdekt Caspar de ware toedracht, en schaakt Sara uit het Franse hoofdkwartier. Caloyanni komt hen achterna en schiet Sara dood in de Nijmeegse binnenstad. Caspar wordt echter aang

Arie Storm. Het laatste testament van Frans Kellendonk. Amsterdam: Atheaeum, 2015

Om onnaspeurlijke redenen is de geest van Frans Kellendonk in Arie Storm gevaren. Arie is al tijden bezig een biografie over zijn grote voorganger gekomen, maar het zit er niet echt in. Nu heeft hij Kellendonk aangeroepen. Die is gekomen en bekijkt zichzelf en Arie nu door de ogen van Arie. Roman staat er op het omslag, maar zoals Kellendonk zelf zegt over een ander boek: het is eerder een novelle. Het is een aardig idee, en je amuseert je voor een paar uur wel met dit boek, maar voor iemand die betreurt dat de huidige literaire cultuur zo oppervlakkig is (met Adriaan van Dis is het allemaal begonnen), is dit boekje opvallend, eh, oppervlakkig. Van het werk dat Storm eventueel ooit heeft gedaan voor de biografie is niet zoveel te merken. Er worden mij in ieder geval weinig of geen dingen over Kellendonk verteld die ik niet al wist. En ik ben nu niet speciaal een kenner. Wat erger is: ook verder blijft het een beetje steken bij een idee. Het is jammer dat het niet aankomt op een echte

Gerard Reve. Een circusjongen. Amsterdam: Athenaeum, Polak en Van Gennep, 1975.

Iemand ligt in bed seksverhaaltjes te vertellen aan zijn minnaar. Wanneer de laatste in slaap valt, bedenkt de eerste eerdere gevallen waarin hij ook verhalen vertelde, en in die verhalen vertelde hij dan ook weer verhalen, en zo wordt gaandeweg een suikerspin van steeds meer verhalen gedraaid, tot de verteller uiteindelijk een Dichter-Schrijver blijkt te zijn in het ultieme verhaal, een Dichter-Schrijver die gehuldigd wordt door de koningin en door haar ook wordt gevraagd het levensverhaal op te tekenen van een vrouw die hij in een eerder verhaal heeft verkracht. Een circusjongen gaat over koortsachtige fantasie en fabuleerlust. Het ontspruit er misschien ook aan, want de compositie van het boek is niet heel sterk: althans ergens op tweederde stort het helemaal in en worden de verhalen wel heel langdradig en kitscherig. (Volgens zijn biograaf Nop Maas dacht Reve hiermee de massa's voor zich te winnen, maar ik weet niet hoe hij zich dat voorstelde.) Als je het zo leest, als een koo

Siobhan Roberts. Genius at play. The Curious Mind of John Horton Conway. New York (etc.): Bloomsbury, 2015

John Conway is een wat je je voorstelt als je je een Amerikaanse nerd voorstelt uit de babyboomer-generatie, zij het een van het geniale type. Iemand die zijn hele leven wat heeft aangerotzooid, zowel professioneel als in zijn persoonlijk leven. Iemand die weinig verantwoordelijkheden op zich heeft genomen. En iemand uit wie er allerlei interessante ideeën zijn voortgekomen. Het bekendste van die ideeën is het spel Life  dat hij ontwikkeld heeft, en dat bestaat uit een paar heel eenvoudige regels die tegelijkertijd bij een beetje ingewikkelde input leiden tot volkomen onvoorspelbare resultaten, en waarvan je bovendien kunt laten zien dat je alles  kunt uitrekenen met een Life-spel dat je ook zou kunnen uitrekenen met een computer. Maar feitelijk heeft Conway nog veel meer en misschien wel interessantere wiskundige resultaten op zijn naam staan: de ontdekking van 'surreële' getallen, zijn bijdragen aan het begrip van het zogenoemde Monster. Zo iemand is natuurlijk de moeite

Bas Mesters. Italiaanse streken. Een Romeinse wandeling door een land op drift. Amsterdam: Bert Bakker, 2015.

In Italië ben ik een provinciaal. Ik kom heel vaak in het land, maar vrijwel alleen maar in de provincie van Chieti in Abruzzo, omdat mijn schoonfamilie daar woont. In Rome ben ik de afgelopen twintig jaar niet echt geweest — alleen op het vliegveld, en van het vliegveld op doorreis met de bus. Ik zie het land dus anders dan Bas Mesters, die het land in dit boek juist beschrijft in een wandeling door Rome; met weliswaar af en toe een uitstapje, maar toch vooral met die grootstedelijke invalshoek. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij een ander land beschrijft dan ik ken. Integendeel, dit is een prettig en helder boek waarin allerlei aspecten van Italië van de afgelopen 12 jaar heel prettig op een rom worden gezet: de politiek, de kerk, het belang van het eten, de wanhoop, de voortdurende hang naar het mooie, de eeuwige verleiding van het lelijke. Het enige wat een beetje stoort aan het boek, vind ik, is de structuur. Mesters beschrijft een wandeling van een dag door Rome: ieder uur k

Andreas Burnier. Het jongensuur. Amsterdam: Augustus, 2015

Ik geloof dat Het jongensuur het eerste volwassen literaire werk was dat ik ooit op eigen initiatief , dat wil zeggen zonder dat een volwassene me erop gewezen had, las. Waarom dat boek? Ik zou het met geen mogelijkheid durven zeggen. Zoals ik me ook weinig ervan kan herinneren, behalve de sfeer en de opwinding dat ik zo'n volwassen boek begreep. Nu vraag ik me natuurlijk af of ik het echt begreep. Ik denk bijvoorbeeld niet dat ik toen kon inzien wat ik nu denk: dat het een van Burniers talenten was om een boek over de tweede wereldoorlog te schrijven dat die oorlog overstijgt, dat zelfs dat grote, diepe thema een illustratie laat zijn van een immens verdriet — het verdriet om er niet bij te horen, het verlangen om dat wél te doen. Simone, de hoofdpersoon van dit boek, gaat gedurende de paar onderduikjaren van het ene gezin naar het andere: nu eens socialisten, dan weer antroposofen en uiteindelijk ook streng gereformeerden. Allemaal hebben ze grote overtuigingen, bij niemand hoo

Karel van het Reve. Lenin heeft nooit bestaan. Amsterdam: Van Oorschot, 2009 (1972)

Ik herinner me Karel van het Reve. Ik zag hem soms in de koffiekamer in het gebouwtje waar ik inmiddels af en toe werk. Hij nam er pauze van een college, net als wij, en sprak dan met studenten. Hij had altijd hetzelfde plastic zakje bij zich. Ik geloof dat hij inmiddels eigenlijk geen echte onderzoeker meer was. Heel veel onderzoek heeft hij in de loop der jaren niet geschreven. Wel werd hij essayist, waarin Rusland en de Russische literatuur – het laatste was zijn leeropdracht – een belangrijke rol speelden. In Lenin heeft nooit bestaan  (ik las het in het Verzameld werk ) zijn enkele van die essays uit de vroege jaren zeventig bij elkaar gezet. Het is van alles en nog wat: een lange recensie van Omzien in verwondering  van Annie Romein, besprekingen van bekendere en minder bekende Sovjet-auteurs, en ga maar door. Het interessantst is, vind ik, een door die stukken heen gevlochten 'dialoog' tussen twee naamloze figuren waarin interessante gedachten over het karakter van k

Naomi Klein. This Changes Everything. Capitalism vs. the Climate. London: Penguin, 2015 (2014)

Het is niet eens meer vijf voor twaalf, het is nog maar één voor twaalf. Er moet nu actie ondernomen, we kunnen echt niet meer treuzelen, we moeten ingrijpen voor het definitief helemaal misgaat met het klimaat op aarde. We hadden vorig jaar, toen dit boek verscheen, nog maar tien jaar de tijd. De minuten tikken. Dat meent Naomi Klein, in een lang, maar onveranderlijk gloedvol betoog. Bovendien: in het huidige politiek-economische systeem gaat het niet lukken om de vereiste veranderingen snel genoeg door te voeren. Het kapitalisme kan  niet eens de vereiste maatregelen nemen, al zou het 't willen. We moeten nu gezamelijk, door middel van sterke overheden of een sterke overheid het heft in handen nemen. Er is een opstand nodig, om niet te zeggen een revolutie: een totale omwenteling van het systeem. Alleen zo kan het goed komen – en tegelijkertijd komen we dan ook nog in een mooiere wereld terecht. Een waarin we de welvaart eerlijker kunnen verdelen. Een waarin winst niet meer a

Marietje d'Hane Scheltema. Alles altijd anders. Over Ovidius. Amsterdam: Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2013.

Ovidius werd volgens d'Hane Scheltema, een van onze grootste vertalers van de klassieken en dé vertaler van de  Metamorphoses , lange tijd op school beschouwd als een opstapje naar de moeilijkere en 'grotere' Horatius en Vergilius, maar daar komt langzaam maar zeker een kentering in. De vreemde ironie die hij altijd heeft, het experimentele dat zijn werk kenmerkt, de wonderlijke kijk op de wereld maken hem steeds meer een auteur van onze tijd. Hoewel er van alles en nog wat tegelijk nog niet in vertaling te krijgen is. De titel van dit boek,  Alles altijd anders, vat de inhoud goed samen omdat hij dubbelzinnig is. In het eerste deel geeft d'Hane Scheltema in enkele essays een schets van wat we momenteel weten over Ovidius: dat hij alles altijd net een beetje anders wilde doen dan anderen. Hij schreef een leerdicht (Ars amatoria) in de zogenoemde elegische maat, terwijl je dat eigenlijk in hexameters hoorde te doen, hij schreef een epos (de Metamorphoses ) dat noch een

Connie Palmen. Jij zegt het. Amsterdam: Bert Bakker, 2015

Tot de culturele bagage van de moderne Westerse mens horen natuurlijk allerlei feiten over Engelstalige dichters. Wie nog nooit van Ted Hughes of Sylvia Plath gehoord heeft, mag zich denk ik niet belezen wanen. En zo bezien is de roman Wie zegt het  van Connie Palmen een teleurstelling. De schrijfster neemt alle feiten die bekend zijn uit de openbare bronnen en zet ze op een rij, in de vorm van een verslag dat ze in de mond legt van Hughes: hoe de stormachtige relatie tussen de jonge Britse dichter en Amerikaanse dichteres verliep en eindigde in de zelfmoord van de tweede nadat de eerste ontrouw was geweest. Hoeveel ze van elkaar hielden, hoe ze samen op weg waren de Engelstalige poëzie te domineren. Hoe schuldig de Brit zich gevoeld moet hebben, toen hij achterbleef met twee kleine kinderen. Maar dat wisten we allemaal al. Eigen onderzoek lijkt Palmen niet gedaan te hebben. Ik beschouw me absoluut niet als kenner van de Engelstalige dichtkunst, maar alles wat ze beschrijft wist ik

Martijn Benders. Sauseschritt. Amsterdam: Van Gennep, 2015.

Op pagina 41 van Sauseschritt, de nieuwe bundel van Martinus Benders, staat een gedicht – dat is nogal logisch, want op bijna iedere pagina in deze dikke bundel staat een gedicht. Maar let op! Dat gedicht heet De wolken  en luidt als volgt: 'De hele godvergeten dag / dat afschminken van de hemel moeten aanzien. // Nooit komt een gezicht tevoorschijn / Niet eens een fatsoenlijke rimpel. // Alleen maar / dat afgrijslijke babykamertjesblauw. / Het zegt alles, het zegt genoeg.' Dat gedicht – dat alleen al vanwege het laatste woord van de een na laatste regel zijn gewicht in goud waard is, roept kennelijk een ander gedicht op, een prozagedicht dit keer, dat wat kleiner is afgedrukt op dezelfde pagina, Kinderachtig : 'Misschien is het gewoon kinderachtig om mezelf af te vragen of ik een relatie met je zou willen aangaan. Mensen noemen me vaak de man van de blauwe pagina's. Ik heb inderdaad nog nooit iets meegemaakt wat een vermelding op papier waard was behalve dan misschie

Marcel Proust. Swann's kant op. Amsterdam: Athenaeum, 2015 (1913)

Vertaling: Martin de Haan en Rokus Hofstede Hoe zie je de wereld? Wat er om je heen gebeurt, hoe zie je dat? Er lopen, zodra je eenmaal volwassen bent, toch al snel allerlei lagen door elkaar heen. Alles wat er in het heden lijkt te gebeuren, is doordrenkt door wat je je in het leven hebt meegemaakt. Je kunt niet zomaar in bed liggen zonder dat alle andere bedden waar je ooit in gelegen hebt, op de een of andere manier aanwezig zijn in je huidige bed. Je kunt niet zomaar, jawel, een madeleine in de thee dopen zonder dat er ineens herinneringen naar boven komen aan je oudtante die ook de madeleine doopte in ook de thee. Maar omgekeerd zie je dat verleden alleen maar door de bril van het heden en van alle verleden dat er ligt tussen toen en nu. Je kunt de liefde tussen de ouders van je geliefde, Gilberte Swann, wel proberen te reconstrueren, maar je legt er hoe dan ook iets in van je eigen verliefdheid op hun dochter. Het is onzin om heden en verleden te scheiden, alles loopt in e

Federico García Lorca. Zigeunerromances. Amsterdam: Meulenhoff, 1997 (1924-1927).

Vertaler: Bart Vonck Antoni Torres Herredía, zoon en kleinzoon van Camborio's, trekt met een wilgentwijg in zijn hand, naar Sevilla, naar het stierengevecht. Met zijn olijfhuid van groene maan stapt hij traag en zwierig. Zijn zwartglanzende krullen fonkelen tussen zijn ogen. Dat zijn de eerste regels van Gevangenneming van Antoñito el Camborio op de weg naar Sevilla,  de veertiende romance uit Zigeunerromances,  in de vertaling van Bart Vonck. Dat is bij mijn weten de enige Nederlandse vertaling van deze gedichten, of dit gedicht, hoe zeg je dat. Het is een andere wereld. Dan bedoel ik niet dat ik niet in een wereld leef waar men met wilgentwijgen naar Sevilla trekt, maar niet in een wereld waarin een dichter probeert zulke beelden, zulke oerbeelden te vatten, om uit te drukken wat 'Spaansheid' is, om te zeggen dat de mannen zwarte krullen hebben en een olijfkleurige huid. Het zijn gedichten als de vele vele tekeningen die Picasso maakte van stierengevechten,

Edgar Allen Poe. The Fall of the House of Usher. Gutenberg, 1997 (1838).

Dat ik dit onmiddellijk gelezen heb na Pedro Páramo is, voor zover ik kan nagaan, toeval. Twee verhalen over iemand die in een onwerkelijke situatie komt, in een concrete plek waar niet meer valt na te gaan of de mensen nu leven of dood zijn, al zijn ze dan geschreven met honderd jaar afstand (en zou ik geen invloed van Usher of Páramo kunnen aantonen). Alleen: The Fall of the House of Usher  raakte me helemaal niet. Ik merkte het doordat ik op allerlei dingen ging letten die eigenlijk niets met het boek zelf te maken hebben. Zo begon ik me af te vragen aan welke taalkenmerken je nu zou kunnen zien dat dit verhaal stamde uit het begin van de 19e eeuw, en waaraan je zou kunnen aflezen dat Poe een Amerikaan was. Het lijkt me niet dat het Poe daarom te doen was, en bovendien kun je je soortgelijke vragen stellen bij écht elke willekeurige tekst die je toevallig te lezen krijgt en waarvan je weet wanneer hij geschreven is en door wie. Het had geen effect op me, misschien omdat horrorve

Juan Rulfo. Pedro Páramo. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2006 (1955)

Vertaling: J.Lechner Alles loopt in elkaar over: droom en wakker zijn, dood en leven, het heden en verleden. Je kunt wel doen alsof dat niet zo is, veel mensen zijn heel succesvol om iedere dag te doen alsof de afbakeningen allemaal volkomen duidelijk zijn: met jou praat ik écht, en met jou dénk ik alleen maar te kunnen praten. Jij bent hier in levende lijve, maar jij bent allang het hoekje om – en wie het hoekje om zie ik niet meer. Alleen sommige literatuur laat je voelen dat het niet zo is, hoe vloeibaar het eigenlijk is. Je moet er iets voor kunnen als lezer: de kunstmatige grenzen die je helpen het dagelijks leven overzichtelijk maken tijdelijk even te negeren. Pedro Páramo  is een van de oerboeken in dit genre. Ik geloof dat ik zelfs tien jaar geleden dit boek nog niet had kunnen lezen, omdat ik het te onwerkelijk had gevonden. Wat ben ik nu toch oud en wijs! Ik zie nu in dat er een werkelijkheid wordt aangeraakt in deze flarden, deze vertelling in fragmenten. Pedro Páramo

Gabriel García Marquez. Die Liebe in den Zeiten der Cholera. Köln: Kiepenheuer & Witz, 2012 (1985).

Vertaling: Dagmar Ploetz Zou mijn leven anders zijn gelopen als ik dit boek al bij verschijnen, dertig jaar geleden, had gelezen? Het is tijden geleden dat een boek zoveel indruk op me heeft gemaakt. Terwijl er in de tussentijd toch ook heus andere boeken zijn geweest die me geraakt hebben, die me zelfs diep geraakt hebben. Maar niet zoals dit, zo'n ouderwetse leeservaring dat je het idee hebt dat ieder woord dat je leest meteen in je geheugen en in je ziel gegrift wordt. Het is een liefdesverhaal, en wel een liefdesverhaal over échte liefde die alles overwint, of in ieder geval de zo meedogenloze tijd. Maar tegelijkertijd zitten er genoeg bittere kantjes aan die liefde om je als lezer geen zorgen te maken of het geen zoete kitsch is die je zit te lezen: met name de mannelijke minnaar, die vijftig jaar op de ware liefde heeft gewacht, gooit na afloop van die vijftig jaar wel erg rücksichtslos de gevoelens van het meisje dat hem troostte aan de kant. En sowieso heeft de liefde,

Julian Barnes. England, England. New York: Knopf, 1999.

Stel, een Murdoch-achtig type koopt zo'n beetje alles wat Engeland tot Engeland maakt: Stonehenge, het Koninklijk Huis (althans enkele prominente leden), een roodborstje in de sneeuw, de Cliffs of Dover, en ga maar door. En hij zet dat allemaal samen op een gigantisch pretpark op het eiland Wight dat England, England  heet. Op die manier wordt het 'echte' Engeland natuurlijk van alle attracties ontdaan, en het trekt zich mokkend terug tot Anglia, dat eigenlijk geen enkele band meer houdt met de rest van de wereld of het derde millennium. England, England  is een amusant gedachte-experiment over de vraag wat nu eigenlijk authentiek is. Iedereen in dit boek is iemand anders dan hij pretendeert te zijn – of toch eigenlijk niet? Jack, de Murdoch-achtige, blijkt stieken een bordeel te bezoeken waar hij zich als een zuigeling kan gedragen, de hoofdpersonen Martha en Paul houden zich op zeker moment allebei slapend voor elkaar als hun relatie niet zo goed meer loopt. En de '

Theodor Storm. der Schimmelreiter. Gutenberg, z.j. (1888)

Is het niet absurd om de brandende ambitie te hebben om dijkgraaf te worden, zoals Hauke, de hoofdpersoon van Der Schimmelreiter? Wat is dat voor ambitie, wat schiet je daarmee op om dat te zijn? Je hebt enorme zorgen, moet altijd werken, en boven je komt nog altijd de Oberdeichgraf  te staan. Toch is er niets dat Hauke liever wil dan dat. Hij brandt vanaf zijn vroegste jeugd van de ambitie, zet alles op alles om die ambitie te bereiken en zelfs wanneer hij de baan heeft wil hij bewijzen dat hij geen dijkgraaf is geworden omdat hij met de vrouw van de vorige dijkgraaf is getrouwd, maar omdat hij zelf zulke grote kwaliteiten heeft. Het verhaal is natuurlijk een sprookje – er wordt duidelijk gemaakt hoe het is doorverteld, het komt volgens de verteller uit een tijdschrift, in dat tijdschrift vertelt iemand dat hij het heeft gehoord van een oude schoolmeester, en het heeft een soort mythisch einde, want Hauke blijft op zijn schimmel rond waren. Het is een sprookje over moderniserin

Sylva Plath. The Bell Jar. Harper, 2006 (1963)

Hoe is het om een jonge vrouw te zijn van 19 die in de jaren 50 studeert aan een Amerikaans vrouwencollege en een prijs wint waarmee ze een maand lang een betaalde stage mag doen bij een belangrijk tijdschrift in New York? Zulke dingen vraagt een mens zich zelden af, maar Sylvia Plath drukt de lezer er met zijn neus bovenop. Wie aan The Bell Jar  begint, zit binnen de kortste keren in het hoofd van Esther. Er zijn weinig romans waarvan iedere pagina eenzelfde enorme lucide indruk maakt. Vaak zijn er in zo'n boek toch passages van enkele bladzijden die vooral nodig lijken om van de ene passage naar de andere te komen, maar The Bell Jar  is zoals je in de opera zegt helemaal doorgecomponeerd. De muziek houdt niet op. En langzaam maar zeker voert die muziek je daardoor mee de waanzin in, de waanzin van de somberste depressie, die waarin jij als jonge succesvolle vrouw met de wereld aan haar voeten ineens beseft hoe klein die wereld eigenlijk is, hoe zeer er bijvoorbeeld van je ver

Erik Bindervoet. Het vuil van de schoonheid. Amsterdam: De Harmonie, 2015.

Het moderne Nederlandse poëzieleven lijkt me in de eerste plaats voer voor cultureel antropologen. Het wordt om de een of andere reden vooral iets van een wereldje.  In de kranten en tijdschriften – laat staan op radio en televisie – worden bundels nauwelijks besproken, en degenen die de recensie schrijven zijn dan zelf eigenlijk ook weer dichters, alsof anderen zich niet meer interesseren voor een en ander. Dichters zijn geen profeten of autoriteiten meer en hooguit wat marginale figuren.  Hoe het komt, weet ik niet. Ja, gedichten worden 'moeilijk' gevonden, maar waarom zijn er dan behalve Jean-Pierre Rawie nauwelijks nog 'makkelijke' dichters met een massaoplage?  Wat er nu precies het gevolg is van wat, weet ik niet, maar veel nieuwe gedichten zijn ook cultureel antropologische studies. Ze gaan niet zozeer over het schrijven van gedichten (dat is iets van vroeger, van de jaren tachtig), maar ze gaan over het dichterswereldje. Erik Bindervoet is wat dat bet

Martin Walser. Das dreizehnte Kapitel. Reubek: Rowohlt, 2012.

De liefde van oude mensen heeft altijd iets ontroerends. Althans, de liefde van oude mannen voor jonge vrouwen mag nog weleens wat ongemak bezorgen, maar als de mensen allebei ouder zijn, dan kan het niet op. Geldt dat ook wanneer de mensen allebei al met iemand anders getrouwd zijn? En gelukkig getrouwd nog wel? Het is slechts een van de vele, vele vragen waarover je kunt nadenken als je Das 13. Kapitel  van Martin Walser leest. Een oudere schrijver raakt tijdens een diner ter gelegenheid van een succesvolle oudere moleculair bioloog gefascineerd door diens misschien wat jongere maar toch ook al rijpe vrouw, een theologe. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden en schrijft haar wanneer hij thuis is. Ze antwoorden hem en ze beginnen, in 2010 en 2011, een uitvoerige correspondentie met een toon die, ook schrijven ze uiteindelijk via de mail, allang vergeten lijkt, al is het maar omdat iedere brief begint met een aanhef en eindigt met een ondertekening. Is het liefde? Dan toch hoo

Eva Cantarella. Perfino Catone scriveva ricette. I greci, i romani e noi. Milano: Feltrinelli, 2014.

Wet nummer één van de popularisering lijkt mij: zeg nooit aan het begin van je poging dat je nu gaat populariseren. Op die mededeling zit niemand te wachten, ze maakt alleen maar ongewenst duidelijk dat je eigenlijk heel geleerd bent en dat hetgeen je nu gaat doen eigenlijk veel te simpel is. Eigenlijk is een goede popularisering helemaal niet populariserend in de zin dat ze een bevinding uit de bestaande literatuur neemt en deze 'toegankelijk maakt voor een groot publiek'. Goede popularisering verrast, net als iedere goede tekst, ook de auteur. Enfin, Eva Cantarella overtreedt deze regel in haar voorwoord en de uitgever in zijn flaptekst. Ze wijst erop dat dit niet alleen — heel bijzonder — een boek is zonder voetnoten, maar zelfs een boek met allerlei voor de krant geschreven stukjes. Jarenlang schreef Cantarella, ze is van 1937 en van huis uit specialiste in het recht van de klassieke Oudheid, korte stukjes voor de Corriere della Sera over van alles en nog wat in de Oudhei

Malise Ruthven: Islam. A very short introduction. Oxford: Oxford University Press, 2012.

Zoals iedereen die in de jaren tachtig op een Nederlandse katholieke middelbare school heeft gezeten, heb ik indertijd wel wat over de islam geleerd. "We leren meer over andere godsdiensten dan over ons eigen geloof", mopperden katholieke medeleerlingen weleens; maar ik was niet katholiek. En ineens vond ik dat ik te weinig wist over die islam. Ik ben nu om de een of andere reden aan het lezen over geloof en vooral over monotheïsme en ik weet wel dat de islam soms als de meest monotheïstische van alle godsdiensten werd beschouwd, maar verder weet ik niet zo veel. Dus dacht ik: ik lees een Very short introduction  over het onderwerp. Veel heb ik uit het boekje niet geleerd. Het begint met een uitgebreide apologie over dat heus niet alle moslims gewelddadig zijn en dat moslims juist heel verschillende opvattingen hebben over van alles en nog wat. Dat zal een islamdeskundige vast heel vaak moeten uitleggen, maar misschien niet in een boekje als dit: ik kan me althans niet vo

Jan Assmann. The Price of Monotheism. Stanford: Stanford University Press, 2010

Vertaling: Robert Savage Wat deed het monotheïsme van Mozes en de joden en christenen (en moslims) onderscheiden van de 'kosmotheïstische' godsdiensten die ervoor kwamen? Volgens de Duitse egyptoloog Jan Assmann is het belangrijkste verschil niet : één god tegenover meerdere goden. Ook het Christendom heeft in zekere zin meerdere goden, ook de Egyptenaren en de Grieken dachten soms dat alle goden 'eigenlijk' verschijningsvormen waren van de Ene. Het ware verschil is: volgens het monotheïsme zijn er verkeerde, foute  goden, zaken waarin je niet moet geloven, terwijl in kosmotheïstische godsdiensten je iedere vreemde god kunt accepteren. Het is dat verschil dat zo'n enorme aversie over en weer heeft afgeroepen, volgens Assmann. Het monotheïsme is inherent intolerant tegenover andere goden, omdat die immers verkeerd zijn. Het kosmotheïsme voelt zich daar op zijn manier door bedreigd. The Price of Monotheism  is opgezet als een reactie op felle kritiek die Assman

Albert Schaffer. Mens dier ding. Amsterdam: De Bezige Bij, 2014.

Mens dier ding  is een klassieker van de moderne Nederlandse letterkunde. Het is vorig jaar verschenen; ik hoop dat het de komende decennia verplichte kost wordt op de middelbare scholen. Ik hoop dat misschien tegen beter weten in (een epos! verplichte kost!), maar ik hoop het wel. Ze zouden er bijvoorbeeld aandacht kunnen besteden aan de vergelijking, want dat is hét stijlmiddel van deze bundel. Op iedere pagina worden er wel een paar gemaakt, heel vaak expliciet, met als. Hier zijn wat willekeurige voorbeelden: Er zou een hond zijn losgebroken van een zeldzaam ras, gitzwart als een donderpreek (p. 26) het prisma van mijn huid was als een flakkerende droom (p. 26) Sjaka als een straathond als verlosser . (p. 28) Wat is het stil vandaag.  Zo stil als een bos in de winter.  Zo stil als een vogel, hoog in de lucht.  Zo stil als een walvis die slaapt. (p. 115) In al deze voorbeelden stapelen de vergelijkingen zich al op elkaar. Mijn huid is een prisma én

Carlo Rovelli. Sette brevi lezioni di fisica. Milano: Adelphi, 2014.

Het hoogtepunt van de theoretische natuurkunde ligt misschien alweer een eeuw achter ons. Ook in dit boekje kan de Italiaanse (maar in Frankrijk werkzame) natuurkundige Carlo Rovelli dat niet verhelen. De grote ontdekkingen – de algemene relativiteitstheorie, de kwantummechanica – werden toen gedaan, en sindsdien zijn er vooral op een heel knappe manier, heel veel details ingevuld, en is bijvoorbeeld het idioot goed werkende (en tegelijkertijd behoorlijk lelijke) standaardmodel uitgevist. Maar de grote problemen van toen zijn nog altijd niet opgelost. Rovelli legt het allemaal heel kort en helder uit, met af en toe een mooie vergelijking of een aardig grapje zonder dat het teveel wordt – Sette breve lezioni  is een voorbeeld van hoe je moet populariseren. Tegen het eind stopt hij er ook wat van zijn eigen ideeën in, de loop- theorie waarmee hij en collega's proberen de incompatibiliteit van kwantummechanica en relativiteitstheorie te lijf proberen te gaan. Het is vooral een hee

Peter Sloterdijk. Die schreckliche Kinder der Neuzeit. Berlin: Suhrkamp, 2014.

De mensheid, althans om te beginnen de westerse mens, maar in zijn navolging steeds grotere delen van de mensheid, raakt steeds meer ontworteld. De prototypische mens is een bastaard, iemand die uit een buitenechtelijke of op zijn minst onduidelijke relatie voorkomt, en alleen al daardoor niet goed op zijn plaats is in de samenleving zoals hij deze is, en die samenleving daarom wil veranderen. Die bastaardisering neemt bovendien een steeds sneller tempo aan, zodat ongeveer het enige wat nu nog van generatie op generatie wordt doorgegeven de wens tot almaar revolutionaire veranderingen is. Dit alles laat Peter Sloterdijk zien in wederom een heel dik boek met een gigantisch vuurwerk van eruditie: we hebben nog geen beschouwing over Madame de Pompadour ('na ons de zondvloed') achter de rug, of we buitelen al weer in een nieuwe interpretatie van het leven van Jezus (een van de eerste bastaards in de westerse cultuur, als we even afzien van Oidipous: want waarom deed hij altijd

Kalle Kniivilä. Krimeo estas nia. Reveno de la imperio. Nov-Jorko: Mondial, 2015.

Het is alweer ruim een jaar geleden dat Rusland nauwelijks verhuld Oekraïne binnenviel en een deel ervan bezette – de Krim. Sindsdien lees je niet veel meer over dat gebied: wat gebeurt er? Wat vinden de mensen daar er zelf eigenlijk van? Hoe staan de verschillende groepen – de Oekraïners, de Russen, de Tataren – eigenlijk tegenover elkaar. De Zweedse journalist Kalle Kniivilä zocht het uit, vooral door in het najaar van 2014 enige tijd ter plekke te verblijven en met allerlei mensen te spreken. Het is prettig om een en ander nu eens niet in een krantenartikel maar met de adem van een boek te kunnen lezen, en Kniivillä sprak een breed palet van mensen: van de journalisten voor de Tataarse zender die zich gedwongen hebben gevoeld om alles achter te laten en naar Kiev te vertrekken, ook al moeten ze daar ook helemaal opnieuw beginnen, tot de hoogleraar van het anatomisch instituut die ongeveer in extase raakt als ze over de onvoorstelbare eerlijkheid en daadkracht van Poetin spreekt, d

Mirjam van Hengel. Hoe mooi alles. Leo en Tineke Vroman, een liefde in oorlogstijd. Amsterdam: Querido, 2014

Als hij twee jaar geleden niet overleden was, hadden we een van de bijzonderste mensen uit de twintigste eeuw nog onder ons gehad – Leo Vroman. Aan zijn vitaliteit leek geen einde te komen, dus dat hij wél overleden is, en nog wel enkele decennia voor zijn 120e verjaardag vind ik nog steeds vreemd. Zijn werk zat zo vol leven, zijn leven zo vol werk. Ik las hem graag, en hij was denk ik mijn favoriete geïnterviewde uit de Nederlandse literatuur (als Gerard Reve even hors catégorie  wordt geplaatst). Mirjam van Hengel schreef een boek over een van de belangrijkste episodes uit Leo's leven én dat van Tineke, zijn eeuwige geliefde: hoe ze elkaar ontmoetten vlak voor de oorlog, hoe ze door die oorlog zeven jaar lang gescheiden waren (Leo was Joods en ontvluchtte ons land in de nacht na de capitulatie op een spectactulaire manier, maar eindigde uiteindelijk in Nederlands Indië, waar hij in allerlei kampen terecht kwam), maar naar elkaar bleven verlangen. Hoe het uiteindelijk allemaal g

Philip Roth. The Anatomy Lesson. Farrar, Straus & Giroux, 1983

Nathan Zuckerman heeft, zoals iedere lezer van Philip Roth weet, een boek geschreven, Carnovsky,  dat een rauwe en humoristische tirade is tegen het burgerlijke joodse leven in New York. Zijn vader is niet lang daarna gestorven – volgens zijn broer omdat hij de schande van  Carnovsky niet kon verdragen – en op zeker moment sterft ook zijn moeder. Daarna stort Zuckerman in elkaar, en anderhalf jaar later begint The Anatomy Lesson.  De schrijver kan nauwelijks nog bewegen en zeker niet meer schrijven door de pijn in zijn schouder, hij brengt zijn dagen liggend door op een matje op de grond. Er zijn weliswaar vier vrouwen die zich om hem op de een of andere manier om hem bekommeren, zijn 'harem', maar met die vrouwen is ook allemaal wat mis. Hij neemt bovendien gaandeweg steeds meer drugs en drank om de pijn te onderdrukken. Dan ontstaat ineens een zweterig, koortsachtig plan bij hem op: hij gaat arts worden! Hij is weliswaar net veertig geworden, en zal dus tegen de vijftig

Papa Francesco. Laudato si'. Sulla cura della casa comune. Bologna, Edizioni Dehoniane: 2015

Eerder heb ik nooit een encycliek gelezen, maar eerder verscheen er ook nooit een encycliek die expliciet voor de hele wereld geschreven is, en die trouwens ook een onderwerp behandelt dat ons inderdaad allemaal aangaat. Laudato si'  is een aanhef die genomen is uit een gedicht van de Heilige Franciscus, naar wie de huidige paus zich genoemd heeft. In deze encycliek, die op sommige plaatsen eerder lijkt op een persoonlijk, erudiet, geëngageerd essay dan op een bericht ex cathedra , laat Franciscus zien waarom: het is ons aller plicht om zorg te dragen voor 'ons gezamelijke huis', de planeet Aarde waarop we met ons allen rondtollen. Een belangrijk inzicht van de paus is dat het milieuprobleem voor een belangrijk deel ook een sociaal probleem is. En dat het grootste sociale probleem van deze wereld, het lot van de allerarmsten, voor een belangrijk en steeds belangrijker deel ook een milieuprobleem is. Hoe de grote problemen van deze tijd zo steeds meer worden afgeschoven

Thomas Mann. Doktor Faustus. Frankfurt am Main: S. Fischer Verlag, 2010 (1947)

Soms moet je rijp zijn voor een boek, moeten alle omstandigheden er zijn: je moet zelf genoeg hebben meegemaakt en genoeg hebben gelezen, je moet de tijd hebben, je stemming moet net ontvankelijk zijn, ontvankelijk genoeg ook om vol te houden. Dat ik ooi Doktor Faustus  zou lezen, weet ik op zijn minst sinds ik het boek bijna 25 jaar geleden van mijn grootvader leende. Voor ik het terug kon geven zou hij overlijden, maar jarenlang kwam ik nooit verder dan pagina 60 of zo, ook niet nadat ik een paar jaar geleden een e-boekversie kocht. Wel las ik ondertussen Die Zauberberg, Buddenbrooks, Tod in Venedig. Maar nu is het er toch van gekomen en las ik ineens, in tweeëneenhalve dag dit boek en nu ik dit schrijf ben ik er nog van onder de indruk, wat een rijk, wat een machtig, wat een diep melancholisch, wat een diepzinnig, wat een prachtig boek. Wat ben ik blij dat ik dit nog tijdens mijn leven mocht meemaken, deze leeservaring. Geen enkel ander boek van Mann, en weinig andere boeken übe

Tjitske Jansen. Voor altijd voor het laatst. Amsterdam: Querido, 2015.

Op het omslag van Voor altijd voor het laatst  is sprake van de 'vorige bundels' van Tjitske Jansen, en op de een of andere manier raak je daar toch door beïnvloed: het ziet er wel uit als proza, het lijkt ook bovendien een weliswaar ietwat brokkelig – maar lang niet zo brokkelig als het proza van Gerrit Krol – verhaal te vertellen, een autobiografisch verhaal bovendien, over een klein meisje –, maar kennelijk is het als poëzie bedoeld, of als vervolg op de poëzie. En dat irriteert mij dan even. Want het proza is proza, zo heel veel meer zorg lijkt er niet aan besteed dan een andere prozaschrijver besteedt aan zijn proza, wat denkt die Jansen wel? Maar gaandeweg raakte ik meegesleept en overtuigd. Het zijn niet alleen maar persoonlijke beslommeringen over een jeugd in de nieuwbouwwijk: hier wordt een heel leven tot nu toe (Jansen is een paar jaar jonger dan ik) verteld, een leven met een aantal ingrijpende gebeurtenissen (niet overdreven veel, maar ook niet niks), maar de t

Harry Mulisch. Voer voor psychologen. Amsterdam: Bezige Bij, 2014 (1961)

"Leven zoals het gedrukt staat." Het wordt volgens Google slechts twee keer geciteerd op het gehele wereldwijde netwerk van computers, maar het lijkt mij een sleutelcitaat in het oeuvre en werk van Harry Mulisch. De schrijver legt zelfs omstandig uit wat hij ermee bedoelt. Het leven buiten papier is een chaos, een baaierd van allerlei mogelijkheden en onbelangrijke details. Dat is dus eigenlijk geen leven. Pas op papier ontstaat er ordening (dat is wel vaker opgemerkt), maar vooral ook: selectie. De gebeurtenissen krijgen zin doordat ze niet verdrinken in een eindeloze brei van allerlei gedoe en gebazel. Er komt een lijn in, en precies daardoor kan de schrijver zeggen dat hij alleen echt leeft terwijl hij schrijft. Dit boek heeft dan de ambitie om na de min of meer verzonnen romans als Archibald Strohalm  en De Diamant  nu ook wat autobiografische details te nemen, een aantal verhalen te smeden die als onderwerp hebben: Harry Mulisch. Om ook die Harry nu eens echt tot lev

Hugo Claus. Het verdriet van België. Amsterdam: De Bezige Bij, 2012 (1983).

Misschien gaat ieder boek wel over taal, maar het ligt er niet altijd zo dik bovenop als in Het verdriet van België. Dat verdriet wordt natuurlijk ook al gevormd door taalproblemen die het land zolang het bestaat verscheurd hebben. In deze roman laat Claus zien dat die problemen nog veel subtieler liggen dan alleen het verschil tussen Vlaams en Frans. Dat Vlaams bestaat uit allerlei schakeringen: van 'Schoon-Vlaams' via het dialect van de buren tot onbegrijpelijk West-Vlaams. De meeste personages in Het verdriet van België zijn heel gevoelig voor zelfs de subtielste van die verschillen; regelmatig maakt er iemand een opmerking over hoe iemand anders iets uitdrukt – dat gebeurt zelden op de juiste manier. En dan komt op zeker moment ook het Duits van de bezetter er nog in. Het verdriet van België is zo een boek over taalvariatie. Tegelijkertijd is taal voor de hoofdpersoon Louis Seynaeve manier om greep te krijgen op de wereld en op het leven. Het boek begint al met een scen

Antoon van Hooff. Marcus Aurelius. De keizer-filosoof. Amsterdam: Ambo, 2012.

Er zijn weinig keizers uit de oudheid die we zo intiem kennen als Marcus Aurelius. Dat komt doordat hij een geschrift heeft nagelaten waarvan je redelijker wijs kunt vermoeden dat hij het schreef voor zichzelf, een soort dagboekje met vermaningen om tijdens alle gedoe (keizer zijn betekent: te maken hebben met gedoe) de stoïcijnse wijsheid te blijven beminnen. Daarnaast hebben we dan ook nog een uitgebreide en redelijk openhartige correspondentie tussen Marcus en zijn leermeester. We kennen niemand zo intiem en toch spat de wanhoop van de pagina's van deze biografie die Antoon van Hooff van Keizer Marcus schreef: hoe krijg ik deze pagina's toch gevuld? Hij haalt er van alles en nog wat bij — tijdgenoten van Marcus die een mening hadden over het leven, Van Hooffs eigen moeder die ooit op school een boekje over heiligen had gelezen, en wat niet al. Sommige van die dingen zijn op zich nog wel interessant ook, mar omdat je de indruk hebt dat ze vooral de bladzijden moeten vullen,

Carlo Fruttero. Da una notte all'altra. Passegiando tra i libri in attesi dell'alba. Milano: Mondadori, 2015.

Wanneer je een Italiaan de titel van een klassieker noemt die je aan het lezen bent — I promessi sposi, Hamlet, les misérables — roept hij uit 'Bello!', en gaat weer verder met het gesprek. Het is een beetje zoals Amerikanen aan iedere vreemde vragen 'How are you today?': je kunt zeggen dat het maar een kreet is, dat het oppervlakkig is, dat het de spreker niet werkelijk diepgravend interesseert. Maar het is, hoe vluchtig ook, toch ook een teken van respect. Voor de vreemdeling van de Amerikaan. Voor het boek van de Italiaan. Da una notte all'altra is een boek waarin de journalist en schrijver Carlo Fruttero aan het eind van zijn leven over een aantal boeken 'Bello!' roept. Het boek heeft de losse structuur van een fragmentarisch gesprek tussen twee naamlozen over boeken. Na 1 of 2 pagina's gesprek volgt dan een samenvatting van een boek, van eveneens 1 of 2 pagina's. Veel wordt er over ieder van die boeken niet gezegd. Een samenvattinkje van de

Erik Jan Harmens. Hallo muur. Lebowski Publishers, 2015.

Sommige mensen lezen om zich te identificeren – ze hebben bijvoorbeeld een gebroken been en lezen dan over iemand die ook zijn been gebroken heeft. Dat motief heb ik niet, ik heb slechts zelden het idee dat ik een boek mooi vind omdat ik me zo goed in de protagonist of in de schrijver kan verplaatsen. Bij Hallo muur  had ik dat gevoel van identificatie veel meer. Terwijl mijn achtergrond een heel andere is – mijn ouders zijn niet gescheiden, mijn vader is geen alcoholist – en mijn geschiedenis ook een heel andere – ik heb wel gestudeerd, ben niet zwaar aan de drank gegaan, heb geen kinderen, en ben ook geen podiumdichter geworden. Toch had ik op een wonderlijke manier het idee dat ik me in Erik Jan Harmens, de hoofdpersoon van deze roman, kon verplaatsen. Voor een deel komt het misschien doordat hij ongeveer even oud is als ik en zijn leven dus in ieder geval in tijd en ruimte tamelijk parallel is. Maar het komt vooral door een toon, een manier van naar de werkelijkheid kijken, die